aan, dan weer houdt zij hem met beide handen omhoog, alsof zij zich aan zijn aanblik wilde verlustigen; nu eens legt zij het kindje aan haar borst, dan weer schommelt zij het heen en weer, alsof zij het in slaap wilde wiegen. (Plinius beweert in vollen ernst, dat de apinnen hare jongen uit louter liefde dikwijls dood drukken; dit is echter in den nieuwen tijd nooit waargenomen.) Eenigen tijd later begint de jonge Aap allengs meer zelfstandig te worden; vooral verlangt hij af en toe eenige vrijheid. Deze wordt hem toegestaan. De moeder laat haar schootkind op den grond loopen; het mag met andere apenkinderen gekheid maken en spelen; zij wendt echter geen blik van haar jong af, en blijft voortdurend toezicht houden; gewillig gaat zij zijne schreden na, en veroorlooft het alles, wat zij toestaan kan. Bij het geringste gevaar snelt zij op haar kind toe, laat een zeer eigenaardig geluid hooren, en noodigt het hierdoor uit, aan haar borst een schuilplaats te zoeken. Ongehoorzaamheid bestraft zij met knepen en stompen, dikwijls met echte oorvijgen. Dit komt echter zelden voor, want het apenkind is zoo gehoorzaam, dat menig menschenkind er een voorbeeld aan zou kunnen nemen; gewoonlijk is het eerste bevel van de moeder voldoende. In de gevangenschap deelt deze, zooals ik meermalen opgemerkt, heb, elke bete brood trouw met haar voedsterling, en betoont dikwijls een werkelijk roerende deelneming in zijn lot. Bij gevangen Apen heeft de dood van een kind steeds het sterven van de moeder ten gevolge; zij bezwijkt van verdriet. Als de apin echter v����r haar jong sterft, neemt het eerste beste medelid van de bende het weesje als kind aan, en dit doen mannetjes zoowel als wijfjes. De liefde, die aan een pleegkind wordt bewezen, is nauwelijks geringer dan die, welke aan een eigen kind ten deel valt; bij voedsterlingen, die tot andere diersoorten behooren, is dit echter anders; hier toont de Aap zich dikwijls een onverklaarbaar raadsel. Hij past zijn aangenomen kind zoo goed mogelijk op, drukt het tegen zich aan, bevordert zijn welzijn door het te vlooien of op een andere wijze te reinigen, houdt het steeds in 't oog enz., maar--geeft het gewoonlijk niets te eten, eet het voedsel, dat voor 't pleegkind bestemd is, zonder gewetensbezwaar zelf op, en houdt, terwijl hij zelf eet, het hongerige kleintje zorgvuldig van den etensbak verwijderd.
Men heeft nog niet kunnen uitmaken, hoeveel jaren de Aap gemiddeld voor zijn groei noodig heeft. Dat de jeugd bij de groote soorten langer duurt, dan bij de kleine, spreekt vanzelf. De Meerkatten en de Amerikaansche Apen zijn waarschijnlijk in 3 of 4 jaar geheel volwassen; de _Mensch-apen_ en de Bavianen hebben vermoedelijk 8 �� 12 jaar voor het bereiken van hun vollen wasdom noodig.--In de vrije natuur zijn de Apen, naar het schijnt, aan weinig ziekten blootgesteld; epidemie?n heeft men althans onder hen niet waargenomen. Hoe oud zij kunnen worden, is niet uit te maken; men mag echter wel aannemen, dat de vertegenwoordigers van de grootste soorten om en bij de 40 jaar oud kunnen worden. Hier te lande hebben alle Apen zeer veel te lijden van het ongunstige klimaat. De koude hindert hen zeer: zij ontstemt hen, doet hen stil en treurig worden. Gewoonlijk beginnen zij ook spoedig aan longtering te lijden, en deze maakt in den regel schielijk een einde aan hun leven. Een zieke Aap levert een schouwspel op, dat ieder mensch moet treffen. Het arme dier, dat vroeger zoo vroolijk ronddartelde, en nu treurig en lijdend stil zit, werpt den medelijdenden bezoeker een erbarmelijk smeekenden blik toe, ja ziet hem aan met een echt menschelijke uitdrukking op 't gelaat. Hoe meer het einde van den Aap nadert, des te zachtzinniger wordt hij; het dierlijke gaat verloren, en de edelere eigenschappen van den geest treden duidelijker aan 't licht. Elk hulpbetoon wordt met groote dankbaarheid aanvaard, hij leert in den arts zijn weldoener kennen, neemt de hem aangeboden geneesmiddelen gewillig in, en ondergaat zelfs heelkundige kunstbewerkingen zonder tegen te spartelen. Zelfs bij overigens gezonde Apen neemt men in den regel weldra een ziekte waar aan den staart, bestaande in het zeer worden en etteren van de spits, die weldra door het koud vuur wordt aangetast, waarna het eene stuk na het andere er afvalt.
Ik weet niet, of ik eenigen Aap als huisgenoot mag aanbevelen. Het zijn lastige klanten, die veel genoegen kunnen geven, maar nog veel meer ergernis wekken. Allerlei kwajongensstreken heeft men van hen te wachten, en van deze krijgt men weldra overvloedig zijn bekomst, voor zoover men geen studie maakt van de verstandelijke vermogens der Apen. De grootste soorten worden bovendien soms gevaarlijk, doordat zij vreeselijk bijten en krabben. Als vrij rondloopend huisdier is de Aap niet te dulden, omdat zijn altijd opgewekte geest voortdurend bezigheid verlangt. Als zijn meester hem deze niet verschaft,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.