bijeen, om na korten tijd van beraad naar het zoo even verlaten oord terug te keeren, en de gestoorde plundering te hervatten.
Het valt niet te ontkennen, dat de Apen moedig zijn. De sterkste Apen bieden zelfs aan vreeselijke Roofdieren en aan den nog gevaarlijker mensch onverschrokken weerstand, en vangen een strijd aan, welks uitslag voor menigen aanvaller op zijn minst genomen twijfelachtig is. Zelfs de slank gebouwde Meerkatten grijpen hunne tegenstanders aan, wanneer zij getergd worden, of in 't nauw gebracht zijn. De groote Menschapen en de Bavianen bezitten in hunne tanden vreeselijke verdedigingsmiddelen: zonder vuurwapen durft geen inboorling een Baviaan bevechten. In den strijd met den Gorilla is de neger, zelfs wanneer hij met een geweer gewapend is, niet altijd zeker van de zege. Steeds zijn de Apen door de onvergelijkelijke woede die hen bezielt, als zij zich verdedigen, en die hunne krachten zeer doet toenemen, hoogst gevaarlijke tegenstanders; terwijl de behendigheid, die aan al deze dieren eigen is, den vijand maar al te vaak de gelegenheid beneemt, hun een wonde toe te brengen die den strijd beslist.
Zij vechten met handen en tanden: zij slaan, krabben en bijten. Algemeen verbreide verhalen over andere wijzen van verdediging zijn door zorgvuldige waarnemingen uit lateren tijd niet bevestigd. "Men verhaalt," zegt _Pechuel-Loesche_, "dat de Apen zich met afgebroken takken verweren; vrij algemeen neemt men aan, dat zij steenen, vruchten, stukken hout en andere voorwerpen van boven af op hunne tegenstanders werpen. Deze meening berust waarschijnlijk op onjuiste gevolgtrekkingen. Zij die haar voorstaan en verbreiden, zagen misschien alleen dat, wat zij op grond van vroegere berichten meenden te zullen zien, niet dat, wat werkelijk gebeurde. De in boomen levende Apen breken bij hun dartel spel, bij 't springen, schommelen en rondtasten, allicht dorre takken af; zij smijten er echter niet mede naar iemand, die zich toevallig onder hen bevindt; evenmin doen zij dit met vruchten en andere voorwerpen, die zij misschien in de handen hebben, en natuurlijk laten vallen, als zij verschrikt worden en vluchten. Ook de Bavianen denken er niet aan, van hunne standplaatsen op de rotsen steenen op hunne vervolgers te werpen. Wel vallen en rollen van daar rotsblokken en gruis naar beneden; dit geschiedt echter steeds bij toeval, n.l. ook dan, als er geen vijand te zien is. Vooral komt dit, doordat deze sterke Apen voortdurend ijverig bezig zijn, los liggende steenen om te keeren, om de hieronder verborgen dieren meester te worden."
In den gevangen staat leven bijna alle soorten van Apen in vriendschap met elkander; ook dan echter merkt men bij hen weldra betrekkingen van heerschappij en onderhoorigheid op, soortgelijk aan die, welke tusschen de leden van een in vrijheid levende bende bestaan. De sterkste maakt zich meester van de opperheerschappij; hij onderdrukt en pijnigt zijne zwakkere metgezellen zoo lang, totdat deze zich in hun lot voegen. Het ligt niet in den aard van de Apen fijngevoelig te zijn; gedurig toonen zij hun overmoed zelfs tegenover innig geliefde pleegkinderen. Steeds zal men echter opmerken, dat groote soorten, zoowel mannetjes als wijfjes, zorg dragen voor kleinere, meer hulp behoevende Apen; sterke apinnen zijn zelfs begeerig naar kleine menschenkinderen en allerlei jonge dieren, die zich laten dragen. Zoo afschuwelijk de Apen zich overigens tegenover dieren gedragen, zoo lief zijn zij voor jongen van dieren of voor kinderen; de grootste liefde betoonen zij natuurlijk aan hun eigen jongen; daarom is de "apenliefde" spreekwoordelijk geworden.
Bij de meeste apensoorten brengt het wijfje slechts ����n jong ter wereld, bij weinige soorten komen tweelingen voor. Altijd is het jonge dier een klein, leelijk mormel, wiens ledematen dubbel zoo lang schijnen te zijn als die van zijne ouders, en wiens gezichtje veel meer gelijkt op dat van een grijsaard, dan op dat van een kind, zoo rimpelig en vol plooien is het. Dit monstertje is echter in nog veel hoogere mate de lieveling van de moeder, dan het bij de menschen in dergelijke gevallen pleegt te zijn. De moeder vertroetelt en verzorgt het op een roerende of--belachelijke wijze, al naar men het nemen wil: "les extr��mes se touchent" (de uitersten grenzen aan elkander); moederliefde is verheven of--belachelijk. Kort na zijne geboorte omvat het apekind met de beide voorhanden den hals van de moeder, terwijl het met de beide achterhanden zich aan hare liezen vasthoudt; op deze wijze hangend, heeft het de geschiktste houding om de moeder gedurende het loopen niet te hinderen en ongestoord te zuigen. Grooter geworden, springen de apenkinderen bij dreigend gevaar ook wel op de schouders en den rug hunner ouders.
In den beginne geeft het aapje natuurlijk nog geene bewijzen van liefde en genegenheid; de teederheid van de moeder is er des te grooter om. Altijd door heeft zij wat aan haar lieveling te verrichten; nu eens belikt zij hem, dan weer reinigt zij hem van ongedierte; nu eens drukt zij hem tegen zich
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.