zal hij haar zelf zoeken, en haar vinden in handelingen, die ons hinderlijk of nadeelig zijn. Eenige soorten zijn door hun onwelvoeglijk gedrag onuitstaanbaar.
De handel en wandel van de tamme, bijna als huisdieren levende Apen van het station der Loango-expeditie, waar, behalve Gorillas en Chimpanzees, ook nog verscheidene soerten van Meerkatten, Mandrillen en een Mooraap (p. 27) aanwezig waren, wordt door _Pechuel-Loesche_ op de volgende wijze beschreven. "Het was een zeer merkwaardige karaktertrek van onze Apen, dat zij ieder het een of ander wezen of voorwerp kozen, waaraan zij hunne bijzondere genegenheid schonken, of althans veel zorg wijdden. Hieruit ontsproten de zonderlingste vriendschappelijke verhoudingen. Het is waarschijnlijk algemeen bekend, dat Apen dikwijls zonder dat hiervoor een bepaalde reden bestaat, de jongen van andere dieren, ook wanneer zij tot andere soorten behooren, opnemen, op de zorgvuldigste wijze beschermen, en zelfs van hunne lijken geen afstand willen doen. Toen onze Herdershond Trine jongen had gekregen, en deze vol vlooien zaten, brachten wij ze bij de Meerkatten in het apenhuis. Daar werden zij vol vreugde aangenomen, even vlijtig als zorgvuldig gezuiverd en geliefkoosd, terwijl de oude Hond van buiten met welgevallen het spel aankeek. Een groot kabaal ontstond er echter, toen wij de pleegkinderen weer weghaalden; zij waren reeds onder de bewoners van het apenhuis verdeeld, en deze waren blijkbaar voornemens, ze voortdurend te behouden.
"De dartele Mooraap was een onafscheidelijke metgezel van den Gorilla en van den beheerscher van het erf, den prachtigen, gladharigen hamel Mfoeka. De Baviaan Jack had vriendschap gesloten met een welgedane big, en beproefde op diens rug dikwijls de curieuste ruiterskunsten; later werd de plaats van het vroolijke varkentje ingenomen door een halfvolwassen Hond, waarmede Jack dikwijls op de potsierlijkste wijze speelde. De slecht gehumeurde Isabella had een grauwen Papegaai uitverkoren; toen ze hem echter op een goeden keer de fraaie, roode staartvederen een voor een begon uit te rukken, kwam er een einde aan dezen merkwaardigen vriendschapsbond."
In vergelijking met de ondeugden, die den Aap eigen zijn, de dwaasheden die hij begaat, is het voordeel dat hij oplevert, onbeduidend. Het is zeer gemakkelijk hem allerlei kunstjes te leeren verrichten. De gewone methode is: hem duidelijk voor te doen, wat men van hem verlangt, en hem daarna zoo lang te ranselen, tot hij het kunstje nadoet; hierop berust de geheele paedagogiek, die bij de Apen gevolgd wordt en moet worden! In den regel leert het te dresseeren dier binnen 1 of 2 uur een kunstje; men moet het hem echter van tijd tot tijd laten herhalen, daar hij het spoedig weer vergeet.--De voeding levert geen bezwaar op; al wat voor den mensch bruikbaar is, gebruikt hij ook.
In hun vaderland, voor zoover het een niet zeer door de natuur begunstigde, maar toch door menschen bewoonde streek is, doen de Apen veel meer kwaad dan zij nut geven. Het vleesch van eenige soorten wordt gegeten, van andere wordt het vel voor pelswerk, zakjes, enz. gebruikt; dit geringe voordeel komt echter in geen vergelijking met de buitengewoon groote schade, die de Apen in bosch, veld en tuin aanrichten; het is werkelijk onbegrijpelijk, dat de Indi?rs ook thans nog de Apen als heilige dieren beschouwen, en ze beschermen, alsof zij half-goden zijn.
Wij verdeelen de orde der Apen in drie famili?n: de Smalneuzen (_Catarrhini_), de Breedneuzen (_Platyrrhini_) en de Klauwapen (_Ardopitheci_). De beide eerstgenoemde hebben aan alle vingers en teenen platte nagels; de Klauwapen hebben alleen aan den duim der achterste ledematen een platten nagel, terwijl de overige vingers en teenen met klauwen voorzien zijn. De Smalneuzen en Breedneuzen verschillen onderling, vooral ten aanzien van het neusmiddelschot en van het gebit. Het neusmiddelschot is bij de eene groep breed, bij de andere smal; de neusgaten zijn hierdoor bij de Smalneuzen meer naar voren, bij de Breedneuzen zijwaarts gericht. De Smalneuzen komen alleen op het Oostelijk Halfrond voor: het zijn _"Apen van de Oude Wereld"_; de Breedneuzen en Klauwapen daarentegen--de _"Apen van de Nieuwe Wereld"_--zijn tot Amerika beperkt.
De Smalneuzen gelijken op den Mensch, wat neusmiddelschot en gebit betreft. Zij verschillen er echter van, doordat in de bovenkaak, tusschen hoektand en snijtand, een ruimte voorkomt, waarin bij gesloten bek de spits van den grooten onderkaakshoektand past. Geen enkele Smalneus heeft een grijpstaart. De familie wordt gesplitst in twee _onder-famili?n_: de Menschapen (_Anthropomorpha_) en de _Honds-apen_ (_Cynopithecini_). Deze laten bij 't gaan alleen den buitenrand van den voet op den bodem rusten, terwijl bij gene de geheele zool op den grond komt. Steeds missen de Mensch-apen den staart en de wangzakken; de meesten hebben geen eeltplekken op 't zitvlak; deze komen daarentegen algemeen voor bij de Honds-apen, die dikwijls ook wangzakken en een staart hebben.
De _Mensch-apen_ (_Anthropomorpha_) vormen de hoogst ontwikkelde groep van Apen; door hun lichamelijk maaksel, meer bepaaldelijk door den bouw en de plaatsing der oogen en ooren, komen zij het meest met den Mensch overeen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.