over te brengen naar een verleidelijk hoekje op mijn boekenplank; nadat deze eenigen tijd als slaapplaats had gediend, werd een derde nest aangelegd in een zak van de jas, die naast mijn schrijfstoel aan den muur hing. Daar achtte het zich gedurende geruimen tijd goed geborgen; ik meende dat het eindelijk tot rust zou zijn gekomen. Toen ik echter op een goeden keer mijne waterlaarzen wilde aantrekken, die ik, om ze tegen de Ratten te beveiligen, aan een over een dakspant geslagen touw had opgehangen en die dus vrij in de lucht zweefden, vond ik een van deze ingericht tot woning voor mijn Eekhoorntje en tot het boveneinde gevuld met heede, watten en vederen. Toen ontdekte ik ook, dat mijn rustelooze lieveling, evenals de Ziesels de manie had allerlei glinsterende en gladde voorwerpen te verzamelen: percussions, patroonhulzen, bontgekleurde scherven en andere fraaiigheden, en ook de vingerhoed, die ik sedert geruimen tijd miste, kwamen uit de laars te voorschijn. Voor het overige deed het niet veel kwaad."
De grootste en de kleinste Eekhoornsoort komen beide in den Oost-Indischen archipel voor. De Reuzen-eekhoorn (Sciurus maximus) heeft een lichaamslengte van 43 cM. met een staart van gelijke lengte, terwijl de op Sumatra en Borneo inheemsch Dwerg-eekhoorn (Sciurus exilis) zonder den 6 cM. langen staart, 6.5 cM. lang is. Van alle zo?-geographische rijken is trouwens het Oostersche gebied het rijkst aan Eekhoorns; niet minder dan 50 van de 100 à 120 tot dusver bekende soorten van het geslacht (Sciurus) komen in dit gebied voor. Merkwaardig is hetgeen Wallace van deze dieren zegt, naar aanleiding van een bezoek door hem gebracht aan den heuvel Boekit Seboentang bij Palembang, die voor de begraafplaats van den stamvader der voormalige Palembangsche vorsten wordt gehouden: "Op een plaats, die ongeveer drie palen van de stad verwijderd is [1], rijst de grond tot een kleinen heuvel, die door de inboorlingen als heilig wordt beschouwd; eenige fraaie boomen, bevolkt door een kolonie van half tam geworden Eekhoorntjes beschaduwen hem. Wanneer iemand hun eenige broodkruimels, of eene of andere vrucht voorhoudt, komen zij snel langs den stam naar beneden, grissen het aangeboden hapje uit zijn vingers weg, en zijn in een oogwenk weder verdwenen. Zij dragen hunne staarten recht omhoog, en het haar, dat grijs, geel en bruin geringd is, spreidt zich gelijkmatig straalswijze rondom hen uit, en geeft hun een allerliefst voorkomen. Zij bewegen zich eenigermate op de wijze van Muizen, en gaan voort met kleine rukken, terwijl zij, alvorens zich verder te wagen, met hunne groote, zwarte oogen strak rondom zich staren. De wijze waarop de Maleiers zich dikwijls het vertrouwen van wilde dieren weten te verwerven, vormt een aangenamen trek in hun karakter, en is tot op zekere hoogte te verklaren uit de kalme bedaardheid hunner manieren, en de voorkeur die zij aan rust boven beweging geven. De kinderen zijn gehoorzaam aan de wenschen hunner ouders, en schijnen niets te gevoelen van de neiging tot kattekwaad, die men bij Europeesche jongens opmerkt. Hoe lang zouden wel tamme Eekhoorns de boomen kunnen bewonen in de nabijheid van een Engelsch dorp, al ware het zelfs vlak bij de kerk? De dorpsjeugd zou, zoo zij ze niet strikte om ze in draaikooien op te sluiten, met allerlei voorwerpen op hen mikken en hen spoedig verdrijven. Nooit heb ik gehoord, dat deze aardige diertjes in Engeland op zoodanige wijze werden tam gemaakt; doch ik geloof, dat dit gemakkelijk in het park van ieder heerenhuis zou kunnen gebeuren, en dat tamme Eekhoorns hier een even aardige en aantrekkelijke, als buitengewone vertooning zouden opleveren."
Ook de Eekhoorns van Java en Sumatra echter, halen zich de vervolging van den mensch op den hals door de schade, die zij aanrichten. Zoo wordt van den Tweekleurigen en van den Zwartgevlekten Eekhoorn (Sciurus bicolor en S. nigro-vittatus) bericht, dat zij voor de koffieplantages lastige gasten zijn, omdat zij het sappige gedeelte van den vruchtwand der koffiebessen verslinden. Een andere Eekhoorn doet schade aan de Vijgeboomen, door het afknagen der eindknoppen, enz.
Op de Dag-eekhoorns moeten wij de nachtelijk levende Vliegende Eekhoorns (Pteromys) laten volgen. Zij onderscheiden zich van de leden van 't vorige geslacht vooral door de breede fladder-huid, die hunne ledematen, met uitzondering van de voor- en achtervoeten, aaneenverbindt. Door dit valscherm zijn de Vliegende Eekhoorns in staat, om met gemak zeer groote sprongen in schuinsche richting van boven naar beneden te doen; het bestaat uit een stevige huid, die aan de voorste en achterste ledematen en aan beide zijden van den romp bevestigd is, aan de rugzijde is zij dicht, aan de buikzijde echter dun behaard. Bovendien wordt het voorste deel van de fladderhuid nog gesteund door een beenige spoor aan den handwortel. De staart, een krachtig stuurorgaan, is altijd flink ontwikkeld; bij de verschillende soorten echter ongelijk behaard, bij die van de eene groep n.l. eenvoudig ruig, bij die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.