bovenzijde verdeelde vlekken, welker kleur van bruinachtig tot zwart afwisselt.
De Zeehond is verbreid over alle noordelijke deelen van den Atlantischen Oceaan en de geheele IJszee. Te beginnen bij de Middellandsche Zee, waarin hij soms door den Straat van Gibraltar binnendringt, bewoont hij alle Atlantische kusten van Europa, hieronder begrepen de Oostzee; in den Botnischen en Finschen zeeboezem is hij nagenoeg even talrijk als in de Sond met de Groote en de Kleine Belt; ook komt hij voor in de Witte Zee; volgens sommige berichten zelfs aan de kust van Noord-Siberi?, en van de Beringstraat af tot aan Californi?; stellig heeft men hem waargenomen op Spitsbergen, aan de beide kusten van Groenland, in de Davis-straat, de Baffins- en Hudsons-baaien; langs de Noord-Amerikaansche kust begeeft hij zich dikwijls tamelijk ver zuidwaarts; hij is volstrekt niet zeldzaam in de Golf van Mexico; in enkele gevallen bezoekt hij zelfs de noordkust van Zuid-Amerika. Uit zee dringt hij niet zelden zeer ver in de rivieren door, en wordt dan dikwijls op grooten afstand van de kust gevonden, soms zelfs in de steden; zoo b.v. twee malen in Leiden, waar men hem dagen achtereen heeft zien zwemmen.
De Gewone Zeehond is trouwens niet de eenige aan onze kusten voorkomende soort van Robben. Vermoedelijk treft men hier ook aan den Kleinen Zeehond (Phoca foetida) en misschien ook den Klapmuts (Cystophora cristata, p. 245), wiens eigenlijk woongebied meer noordelijk gelegen is. Behalve deze vindt men op de Duitsche kusten ook nog vrij geregeld den Grijzen Zeehond (Halichoerus grypus) en zeldzaam den Zeemonnik of Monniksrob (Stenorhynchus albiventer), die vooral in de Middellandsche zee aangetroffen wordt.
Een aan onzen Gewonen Zeehond verwante vorm, de Kaspische Zeehond (Phoca caspica), leeft, zooals reeds uit zijn naam blijkt, afgesloten van de gemeenschap met den Oceaan, in de Kaspische zee.
De Zadelrob, de "Zwartzijde" van de Denen en Noren (Phoca groenlandica), verschilt van den Zeehond door den langeren en platteren kop, het platter voorhoofd en den langwerpiger snuit, alsmede door den bouw der hand. Bij het oude mannetje is de grondkleur van de bovendeelen runkleurig grijs, soms lichter, soms donkerder, terwijl de borst en de buik een verbleekte, roestkleurig getinte, zilvergrijze kleur vertoonen; scherp steken hierbij af het voorste deel van 't aangezicht (voorhoofd, wangen en snuit), welks kleur van donker chocolade-bruin tot zwartachtig bruin afwisselt, en de langwerpige hoefijzer- of liervormige rugteekening, die meer of minder duidelijk begrensd en donkerder of lichter van kleur kan zijn. Bij enkele exemplaren is het "zadel" bandvormig smal, bij andere aanmerkelijk verbreed. Het wijfje verschilt, behalve door de geringere grootte, ook door de kleur zoozeer van het mannetje, dat men het voor een afzonderlijke soort gehouden en onder een anderen naam beschreven heeft. Het sneeuwwitte haarkleed van de jonge Zadelrobben, wordt na verloop van verscheidene jaren, door de wijzigingen, die bij iedere haarwisseling optreden, aan dat van de ouders gelijk.
Het verbreidingsgebied van den Zadelrob is beperkt tot de hoogste breedtegraden van het noorden, maar strekt zich misschien door de Beringstraat tot in het noordelijkste gedeelte van den Stillen Oceaan uit. Enkele exemplaren zijn op verschillende tijdstippen aan de kusten van Lapland en Noorwegen, en zelfs in de Noordzee waargenomen.
Als vertegenwoordiger van de Blaasrobben (Cystophora) beschrijven wij het dier, dat bij den Robbenslager onder den naam van Klapmuts (Cystophora cristata) bekend is. Het is een van de grootste Robben van de IJszee. Vooral is hij kenbaar aan een blaasvormige uitbreiding van de huid, die, bij het puntje van den neus beginnend, zich over de geheele bovenzijde van den snuit en het grootste deel van de bovenzijde van den kop uitstrekt. Deze blaas kan naar verkiezing met lucht gevuld en geledigd worden; gevuld, heeft zij een lengte van 25 en een hoogte van 20 cM., en ziet er uit als een muts, die naar het voorste deel van den kop is afgezakt; geledigd, is zij te vergelijken met een overlangschen richel, die den neus in twee gelijke deelen verdeelt. De kop is groot, de snuit dik en stomp, de romp is over 't geheel genomen als die van de andere Robben gebouwd. Het haarkleed is bij de jonge dieren anders dan bij de volwassene, bij mannetjes en wijfjes gelijk; het bestaat uit lang bovenhaar en dicht wolhaar; in den regel is het aan de bovendeelen donker nootbruin of zwart van kleur en met groote of kleine, ronde vlekken van nog donkerder kleur geteekend; de onderdeelen zijn echter donkergrijs of roestkleurig zilvergrijs en ongevlekt. De volwassen mannetjes bereiken een lengte van 2.3 à 2.5 M.; de wijfjes missen de blaas op den kop en zijn aanmerkelijk kleiner.
In vergelijking met de overige Zeehonden van de Noordelijke IJszee bewoont de Klapmuts, naar het schijnt, een niet zeer uitgestrekt gebied; nergens komt hij in groote getale voor. Naar Fabricius bericht, is hij het veelvuldigst in de nabijheid van Groenland en Newfoundland, zeldzamer aan de westkust van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.