IJsland; aan verder zuidwaarts gelegen kusten komt hij slechts enkele malen voor en is dan waarschijnlijk verdwaald.
Volgens het overeenstemmend getuigenis van verschillende berichtgevers, is deze soort een van de moedigste en strijdlustigste van alle Zeehonden; de jacht op dit dier is daarom niet zelden gevaarlijk. Wel maakt het, als het op het ijs ligt uit te rusten, den indruk van onverschillig te zijn voor al wat er in de nabijheid gebeurt; het staart dan met zijne groote, zwarte oogen tamelijk flauw in de verte; ongetergd valt het trouwens andere wezens niet aan; het wordt echter licht zeer opgewonden en is dan geneigd om een hevigen tegenstand te bieden.
De Zee-olifant (Macrorhinus leoninus) komt over 't geheel genomen in vorm met de overige Robben overeen, maar overtreft hen alle door zijn grootte; aan de Californische kust heeft men er gevonden, die 6.7 M. lang waren, de meeste zijn echter niet meer dan 5 M. lang. Dit geldt alleen van de mannetjes, die ongeveer dubbel zoo lang zijn als de wijfjes, en bovendien ruim driemaal zoo zwaar; het gewicht van oude mannetjes wordt op niet minder dan 3000 KG. geschat. De kop is groot, breed en eenigszins verlengd, de snuit is middelmatig lang, tamelijk breed, naar voren eenigszins versmald en bijna recht afgeknot, de bovenlip is met stevige donkerbruine snorborstels bezet, die een lengte van 15 cM. kunnen bereiken; het oog is tamelijk groot, rond, bolvormig uitpuilend; het oor is buitengewoon klein, men ziet er eigenlijk niets anders van dan een rondachtig gat, dat niet eens door een huidzoom omgeven is; de neus eindelijk verschilt aanmerkelijk bij het mannetje en het wijfje. Dit lichaamsdeel, dat zulk een grooten invloed heeft op de uitdrukking van het gelaat, is bij het wijfje van gewonen vorm, maar verlengt zich bij het mannetje tot een slurf, die aan den mondhoek begint en, van hier gemeten, ongeveer 40 cM. ver vooruitsteekt; als het dier opgewonden is, kan het zijn slurf ongeveer tweemaal zoo lang maken. De kleur van het haarkleed is niet alleen verschillend naar den ouderdom en het geslacht, maar hangt ook af van den tijd van 't jaar. Onmiddellijk na de haarverwisseling is de voornaamste kleur van de huid blauwachtig grijs, later gaat deze in lichtbruin over.
Het verbreidingsgebied van den Zee-olifant omvat de zuidelijke gedeelten van de wereldzee?n en strekt zich thans nog tot den 50en graad Z.B. en misschien tot voorbij den zuidelijken poolcirkel uit. Vroeger kwam hij aan de zuidspits van Amerika en bij de daaronder gelegen eilanden voor, ook bij het eiland van Robinson, Juan Fernandez, en aan de zuidelijke gedeelten van de Chileensche kust, zoo ook bij Nieuw-Zeeland, Tasmani? en vele andere eilanden, die op deze breedten gelegen zijn; op de meeste van deze plaatsen is hij echter reeds geheel of bijna geheel uitgeroeid.
Door zijn levenswijze herinnert de Zee-olifant aan de Zee-leeuwen en Zee-beren. Ook hij onderneemt ieder jaar reizen in het zuidelijk deel van zijn verbreidingsgebied; zieke en zwakke exemplaren moeten achterblijven, de gezonde reizen gezamenlijk. In Patagoni? komen zij bij groote troepen in September en October aan, dikwijls reeds in Juni, en vertrekken tegen het einde van December weder om nog verder zuidwaarts te trekken. Zoo lang zij zich aan land bevinden, geven zij de voorkeur aan zand- en grindgrond, maar houden zich ook wel in zoet water op. Uit den grooten hoop scheiden zich famili?n af van 2 tot 5 leden; deze treft men steeds dicht tegen elkander aangedrongen in het slijk of in de biezen slapend aan. Bij hoogen warmtegraad verkoelen zij zich, door in het vochtige zand te gaan liggen; met de voorste ledematen werpen zij dit zand ook op de bovendeelen van hun lichaam, dikwijls zou men ze eerder voor hoopen zand dan voor levende dieren houden; ook in dit opzicht herinneren zij dus aan de Dikhuidigen.
Hunne bewegingen op het land zijn zeer onbeholpen en vermoeien hen zeer. Als zij zeer vet zijn, slingert de romp bij iedere schoksgewijze beweging als een met gelei gevulde groote blaas heen en weer. Zoodra zij een korten weg hebben afgelegd, zijn zij vermoeid en moeten rusten; toch schuiven zij in Californi? bij de 5 à 10 M. hooge duinen op, en bereiken zelfs langs een zeer ongelijken weg plaatsen, die 20 M. boven den zeespiegel gelegen zijn. In het water maken zij veel beter figuur. Zij kunnen uitmuntend zwemmen en duiken, maken plotselinge wendingen, gaan rustig op de golven liggen om te slapen, laten zich drijven en maken ijverig en behendig jacht op de dieren, die hun tot voedsel dienen, vooral Koppootige Weekdieren en Visschen. Ook zij zwelgen wieren en steenen door. Zoo vond Forster in de maag van een Zee-olifant twaalf ronde steenen, ieder ter grootte van twee vuisten, die zoo zwaar waren, dat hij zich niet kon voorstellen, hoe de wanden van de maag aan zulk een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.