kost. Hij haakt zich met de klauwen vast, zooals hem dit het best uitkomt, en kan ook, eens vastgehecht zijnde, zich geheel en al omdraaien, zonder in den stand der om de steunsels geklemde klauwen eenige verandering te brengen. Of de kop nu laag of hoog hangt, is hem eveneens onverschillig; hij grijpt even dikwijls met de achterpooten naar boven, als met de voorpooten naar onderen, hangt aan den rechter voorpoot of aan den linker achterpoot of omgekeerd, strekt zich dikwijls op zijn gemak uit, door zich met de achterklauwen vast te haken en den rug ergens op te laten rusten, zooals een luie Hond pleegt te doen. In deze houdingen, die steeds het bewijs zijn, dat de gemoedsrust van het dier niets te wenschen overlaat, krabt het zich vaak met een der niet vastgehaakte ledematen op alle deelen van zijn lichaam, ten deele door den poot er geheel om heen te slingeren. Het kan lichaamsdeelen bereiken, die voor een ander Zoogdier ontoegankelijk zijn zouden, kortom het geeft bewijzen van een werkelijk verrassende lenigheid. Wanneer de Luiaard zoo aan 't luieren is, doet hij de oogen bij afwisseling open en dicht, gaapt, steekt de tong uit en opent daarbij den stompen snuit zoover mogelijk. Steekt men hem nu door het traliewerk, dat het hok van boven bedekt, iets lekkers toe, b.v. een klontje suiker, dan klautert hij tamelijk vlug naar boven om de lekkernij in ontvangst te nemen, snuffelt bij den wand langs en opent den bek zoover mogelijk, alsof hij vragen wilde, hem het stukje suiker maar dadelijk in den mond te laten vallen. Daarna vreet hij het smakkend met gesloten oogen op en geeft duidelijk te kennen, dat hij de zoetigheid lekker vindt.
Den vreemdsoortigsten indruk maakt de Luiaard, als men hem vlak van voren ziet. De kopharen zijn in 't midden gescheiden, en hangen aan weerszijden van de scheiding naar beneden, waardoor de kop een uilachtig voorkomen verkrijgt. De kleine oogen zien er onnoozel uit, omdat de pupil nauwelijks de grootte van een speldeknop heeft en het oog dus geen uitdrukking bezit. Bij den eersten aanblik zou men kunnen meenen, dat het dier blind moet zijn. De lippen zijn steeds vochtig, alsof zij met vet bestreken zijn. Zij zijn bij den Unau niet zoo onbeweeglijk, als wel eens gezegd is, ook volstrekt niet hoornachtig, zooals soms beweerd werd, ofschoon zij vermoedelijk niet zoo buigzaam zijn als bij andere Zoogdieren; zij zijn trouwens bij het vreten tamelijk overbodig, want de beweging van de spitse tong vervangt de werkzaamheid van de lippen. De tong herinnert aan die van andere Tandeloozen, vooral van den Mierenleeuw. De Luiaard kan haar ver uitsteken en bijna als een hand gebruiken.
De Luiaard van den Amsterdamschen dierentuin werd met verschillende plantaardige stoffen gevoederd; gekookte rijst en wortels waren echter zijne gewone spijzen. De rijst gaf men hem op een bord, de wortels werden ergens op het hooi neergelegd. Gewoonlijk werd Kees vóór den maaltijd geroepen. Hij had dien tijd goed onthouden en richtte zich dadelijk op, zoodra hij zijn naam hoorde. In 't eerst taste hij zeer onhandig en plomp met de lange armen in 't rond; zoodra hij echter eens een wortel gegrepen had, verkregen zijne bewegingen dadelijk meer vastheid. Hij trok den wortel naar zich toe, vatte hem eerst met den mond, daarna met de beide pooten, of liever met de klauwen, aan, klemde hem er tusschen en beet nu, terwijl hij den wortel steeds verder in den bek schoof, betrekkelijk zeer groote stukken er van af; hij lekte zich intusschen voortdurend de lippen schoon en deed dit ook met den wortel, die hij nu eens aan de eene dan weer aan de andere zijde in den mond stak. Aan een bordje rijst en drie wortels per dag heeft hij genoeg.
De stompzinnige onverschilligheid, waarvan de reizigers melding maken, kan, althans bij den Unau, plaats maken voor een duidelijk merkbare opgewondenheid. Zoo goed als de Luiaard vriendschap toont voor zijn verzorger, zoo goed onderscheidt hij hem van andere personen; hun toont hij soms de tanden, of bedreigt ze met de klauwen, terwijl hij zich zonder weerstand te bieden van zijn oppasser elke aanraking en behandeling laat welgevallen. Nog onvriendelijker gedraagt de Tweeteenige Luiaard zich tegenover andere wezens. Mijn plan om den Unau en den A? in een en hetzelfde hok te laten wonen, werd door den eerstgenoemden, den oudsten bewoner van het hok, verijdeld; de poging om de beide verwanten bij elkander te brengen moest onmiddellijk opgegeven worden. Al de luiheid, die hem toegeschreven wordt, geheel verloochenend, viel de Unau, zoodra hij zijn stamgenoot zag, dezen onmiddellijk aan, gaf hem eerst eenige goed gemikte slagen met een zijner krachtige pooten, en pakte hem vervolgens zoo woedend met de tanden aan, dat de oppasser de beide dieren zoo schielijk mogelijk van elkander scheiden moest, en den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.