hok van het merkwaardige dier te blijven. Maar reeds dit korte bezoek was voldoende om mij te leeren, dat de tot dusver gegeven beschrijvingen grootendeels zeer overdreven zijn. Later heb ik zelf verscheidene Luiaards gehad en bij hen mijne waarnemingen aangevuld. Ik wil niet zoo koen zijn te beweren, dat deze ook over de levenswijze van het dier in de vrije natuur onze denkbeelden kunnen wijzigen; toch kan ik verzekeren, dat de Luiaards volstrekt geen treurige, vervelende schepsels, maar integendeel zeer aantrekkelijk zijn, in alle opzichten waardig om in een dierenverzameling opgenomen te worden.
Kees, zoo heette de Luiaard van den Amsterdamschen dierentuin, bewoonde zijn hok reeds sedert negen jaren; hieruit blijkt, dat hij minstens even goed als andere dieren bestand is tegen de verandering van levenswijze, die met het verlies van de vrijheid gepaard gaat. Het door hem bewoonde hok was in 't midden met een houten stellage voorzien, om het dier gelegenheid tot klimmen te geven; de vloer was met een dikke laag hooi bedekt, de zijden waren door dikke glazen platen gesloten, van boven was het hok alleen met traliewerk bedekt. Op soortgelijke wijze heb ook ik de woningen van mijne gevangenen ingericht.
Als men over dag een bezoek brengt aan het dier, ziet men in dezen glazen kast niets anders dan een bal, die veel op een hoop droog rietgras gelijkt. Deze bal schijnt vormloos, omdat men van de ledematen van den Luiaard eigenlijk zoo goed als niets zien kan. Bij nauwkeuriger onderzoek blijkt het, dat dit de houding is, die hij gewoonlijk bij 't rusten en slapen aanneemt. De kop is teruggebogen naar de borst, zoodat de spits van den snuit op het onderste deel van den buik rust, en wordt door de pooten geheel bedekt. De ledematen liggen nl. dicht op elkander, de eene poot altijd afwisselend met den anderen, en zijn zóó overkruis gevouwen, dat men er niet tusschen door kan zien. In den regel zijn de klauwen van één of twee voeten om een stok van de stellage geslagen; niet zelden echter vat de Luiaard met de klauwen van den eenen voet de bovenarm of het bovenbeen van een anderen poot en slingert dus deze lichaamsdeelen op een vreemdsoortige wijze door elkander heen. Van den kop is op deze wijze niets te zien, men kan niet eens onderscheiden, waar de romp in den hals en deze in den kop overgaat: kortom, men ziet niets anders dan een harigen bal, en moet al zeer goed toekijken om op te merken, dat deze bal zich langzaam op en neer beweegt. De bal is volkomen onverschillig voor alle pogingen, die de toeschouwers aanwenden om door kloppen, roepen en snelle bewegingen met de handen de aandacht van het dier te trekken; door geen beweging verraadt het zijn leven; gewoonlijk gaan de omstanders ontevreden weg, nadat zij verbijsterd den naam van het dier gelezen en eenige niet bijzonder vleiende opmerkingen over het "leelijke beest" gemaakt hebben.
Er komt echter zeer spoedig leven en beweging in den haarbal, als men het goed aanlegt; want de Luiaard is volstrekt niet zoo stompzinnig, als wel beweerd wordt, maar een ordentlijke, brave gast, die op goede behandeling aanspraak maakt. Zoodra zijn oppasser bij het hok komt en hem roept, heeft er een verandering van tooneel plaats. Bedachtzaam, of, laat ik liever zeggen, langzaam en op een eenigszins houterige wijze, ontwikkelt de bal zich tot een dier, dat, moge het al niet op een schoone gestalte bogen, toch volstrekt geen wangedrocht is, zooals wel eens beweerd werd, geen wezen zonder begrip en waarnemingsvermogen. Langzaam en gelijkmatig steekt de Luiaard een van zijne lange pooten uit en klemt de scherpe klauwen om een van de dwarsstangen van de stellage, Het is hem daarbij volkomen onverschillig, of hij het eerst een achterpoot dan wel een voorpoot uitsteekt, ook of de klauwen aangehaakt worden in den stand, dien zij gewoonlijk ten opzichte van den arm hebben, dan wel, in dien, welken zij na het omdraaien van den arm verkrijgen; al zijn ledematen gelijken op kabels, die geen gewricht hebben, maar overal beweeglijk zijn. In allen gevalle is de beweging van de ellepijp ten opzichte van het spaakbeen zoo volkomen, dat misschien geen enkel dier te dezen aanzien den Luiaard overtreft of nabij komt. Hij kan zich met alle vier pooten zóó vast haken, dat de klauwen van iederen poot een andere richting hebben dan die van den anderen. Die van één achtervoet zijn b.v. naar buiten, die van één voorvoet naar binnen, die van den anderen voorvoet naar voren en die van den laatsten achtervoet naar achteren omgeslagen; welke combinaties van houdingen men ook bedenkt, bij den Luiaard komen zij alle voor. Hij kan zijne ledematen geheel om hun as doen draaien, zooals een geoefende acrobaat, en het blijkt duidelijk, dat dit hem in 't geheel geen moeite
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.