Het Geuldal | Page 6

L. H. J. Lamberts Hurrelbrinck
onlangs
bleek, bij den in Juni 1906 te Leiden gehouden wedstrijd, waar de
harmonie van Valkenburg de zege behaalde over tal van Hollandsche
gezelschappen, waar haar de eerste prijs werd toegekend met
algemeene stemmen en bizonderen gelukwensch der jury.
Een veelomvattende werkkring, welke van de leden dezer harmonieën
wordt vereischt in de plaatsen hunner inwoning.
Des zomers geven zij concerten enkele malen in de week; des
Zondagsmorgens begeleiden zij de kerkelijke processiën, welke hier
nog in het openbaar worden gehouden, terwijl zij menigmaal
dienzelfden middag nog optrekken met de plattelandsschutterijen naar
den een of anderen wedstrijd in 't vogelschieten in een der naburige
dorpen. Ik heb in de zomermaanden menigen bezoeker hartelijk zien
lachen bij het aanschouwen van deze sterke, groote, stoere kerels, met
breede snorren boven de saamgenepen lippen in diepen ernst
voortschrijdend met krijgshaftigen pas. 't Lijkt inderdaad een naïef,
kinderachtig vermaak zulk een schutterij optocht.
Eerst een flinke, kranige man, een hooge berenmuts op het hoofd,
schier bedekkend de oogen; roode tressen op een donker buis, dikwijls
te eng voor den dikken romp: een wit linnen broek, waarlangs een
breede gouden bies; achter hem de muziek en de tamboer om beurten
spelend en roffelend; deze worden onmiddellijk gevolgd door een breed
geschouderden krachtigen man, die hoog voor zich uit, den stok rustend
in een lederen koker op zijn buik, een rood fluweelen vaandel draagt,
waarop in dik goud gestikt, het beeld van den een of anderen Heilige,
den patroon van hun dorp; aan den top onder een zwaar vergulden valk
tal van medailles, prijzen, welke de schutterij bij verschillende
wedstrijden heeft behaald; vervolgens de schutters, 't geweer op den

schouder, bloemetjes in den loop, het lijf gehuld in donkere jassen,
soms in allerlei vorm en snit; allen dragen witte broeken en zwarte met
gouden biezen afgezetten petten met staande kleppen.
In hun midden een krachtige figuur geheel in 't zwart gekleed, een
hoogen hoed op 't hoofd, waarom een lauwerkrans van gouden blaren;
een driedubbele keten van gouden platen bedekt borst en rug.
Deze schutterijen zijn de voortleving der vroegere schutters gilden; de
lauwerkrans om den hoed van den koning is het symbool van de kroon;
de zilveren en gouden platen welke hij torst, zijn gedenkpenningen,
welke de overwinnaars in gehouden wedstrijden aan hunne corpsen
hebben geschonken; sommigen dezer dagteekenen zelfs uit de eerste
helft der zeventiende eeuw.
Ook de feestelijke Meiviering heeft zich hier staande kunnen houden.
Sinds lange eeuwen her, lang voor den aanvang onzer jaartelling werd
het aanbreken van den Meimaand op plechtige wijze gevierd.
De Romeinen brachten den eersten Mei offeranden aan Maia, de godin
aan welke deze maand zijn naam heeft ontleend; de Germanen plantten
dienzelfden dag midden in hun dorp den Meiboom, waarom zij heen
dansten in vroolijke opgewondenheid. Ook in latere tijden werd de
eerste Mei in andere landen in eere gehouden, zooals in Zweden,
Frankrijk en Ierland. Bij de Bergschotten verzamelde men dien dag
droog hout, ontstak het en danste driemaal om dit vuur.
Langzamerhand is de Meiviering in den oorspronkelijken vorm in
onbruik geraakt; slechts op enkele plaatsen heeft zij zich kunnen
handhaven zoo o. a. in enkele dorpjes, aan den Rijn gelegen, in den
Elzas en Lotharingen, zoo ook nog in het Limburgsch Valkenburg.
De viering alhier geschiedt op zeer bizondere wijze.
In den nacht van den laatsten April vereenigen zich een aantal jonge
mannen in een der naburige bosschen. Op een bank, gevormd door een
plank, steunend op enkel in den grond geslagen palen, zitten drie jonge

mannen; hij die de middenplaats heeft ingenomen, is de door de
jongelingschap van het stadje verkozen Meikoning; naast dezen zitten
twee andere mannen, zijn schrijvers. Voor dit drietal staat een tafel,
eveneens een plank, gespijkerd op ietwat hoogere palen; hierop een
stuk papier, een steenen inktpot en twee lange stokken.
Op den grond liggen tal van dennentakken, met veelkleurige linten
versierd, welke straks de jongens zullen planten voor de deur der door
hun gekozen Meiliefsten.
Nadat de laatste slag van het middernachtelijk uur is geslagen, zingen
allen:
"Al in den Mei, zoo gaarne wij zoeken Naar een jong meisje, daar ons
hart naar tracht En ach wat pijn en smart Gevoel ik aan mijn jong hart."
Te midden van getoeter op den Meihoorn verrijst de Meikoning: hij
geeft eenige slagen op de tafelplank en begint dan met luider stemme:
kameraden de eerste Mei is aangebroken, de dag, waarop iedere jongen
zich zijne Meiliefste koopt volgens oud gebruik. Dit jaar kunnen wij u
aanbieden een prachtige verzameling van schoone, lieve en eerbare
meisjes; meisjes, die geld waard zijn en op welke gij goed zult bieden,
zooals ik hoop, opdat wij a. s. Zondag een goed gelag in de herberg
zullen hebben--wij zullen u de voorwaarden van den verkoop
voorlezen.
Een der schrijvers staat op om met luider stemme bekend te maken:
Art.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.