I. Zullen in het openbaar en aan den meestbiedenden worden
verkocht alle deugdzame en eerbare jonge dochters van het dorp van
den leeftijd van zeventien tot aan dien van vijf en twintig.
Art. II. Elk bod moet ten minste een halve frank bedragen.
Art. III. De opbrengst van den verkoop zal op den eerstkomenden
Zondag worden verteerd in de voornaamste herberg, waar iedere
kooper zijn Meiliefste na het eindigen van de Mis zal intrekken.
Art. IV. Alle aankoopen zullen terstond moeten betaald worden.
Art. V. Ieder der aanwezigen heeft het recht zich te verzetten tegen den
verkoop van een meisje, indien het hem bekend is, dat zij niet
deugdzaam en eerbaar is, want geen onwaardige mag plaats bij ons
nemen; daarentegen heeft ook ieder der aanwezigen het recht haar eer
en goeden naam te verdedigen. De aanklager en de verdediger zullen
den twist beslechten met deze twee stokken hier op tafel, waarover
geene bezweringen zijn uitgesproken, waaraan geene maleficiën zijn
gebruikt.
Art. VI. De Meikoning heeft het recht den strijd te doen eindigen en te
beslissen of de verkoop al dan niet zal doorgaan.
En dan begint het loven en bieden afgewisseld door zingen, schreeuwen
en toeten op den Meihoorn, harder en onstuimiger, hoe meer voor het
meisje geboden wordt, gevolgd door luide hoerakreten voor den
hoogsten bieder, als eindelijk de koop wordt gesloten. Zoo tot alle
huwbare meisjes van het dorp zijn verkocht.
Dan grijpen de mannen de versierde dennentakken om dezen te gaan
planten voor de deur der door hem gekozen Meiliefste. Den volgenden
Zondag wachtten de vrijers hunne schoonen op voor de kerkdeur, om
ze vervolgens in te trekken in de herberg, waar ze onthaald worden op
"perfette amoer" (parfait amour) met suiker.
Natuurlijk dat de Meiliefste menigmaal is geworden de bruid en
vervolgens de vrouw van haren kooper.
Veertig jaren geleden kende men in Holland dit strookje land slechts bij
naam, bij overlevering en ons Limburgers werd op school geleerd, dat
wij deel uitmaakten van het Koningrijk der Nederlanden, dat wij
geregeerd werden door een koning, die Willem III heette.
Meer wisten wij nauwelijks van ons vaderland, wij stelden geen belang
in het land, dat wij niet kenden, in de taal, die wij slechts gebrekkig
spraken.
Behalve onze vrienden, met welken wij ons in het Limburgsch
onderhielden, ontmoetten wij schier elken dag Duitsche of Belgische
jongens, waarmede wij Duitsch of Fransch spraken; een Hollandsche
jongen was voor ons een vreemdeling, zijn woorden klonken ons
eveneens vreemd. Thans is dit alles geheel anders.
Nu een hartelijke sympathie, een warme vriendschap voor elkander,
een broederlijk voelen te behooren tot hetzelfde volk, een fiere trots
vereend te zijn tot ééne natie en aan deze blijde trots hebben de
Valkenburgers op feestelijke wijze uiting gegeven in het jaar 1889 bij
de plechtige onthulling van het monument, opgericht ter herdenking
van den dag, waarop onze provincie vóór vijftig jaar met Nederland
werd vereend.
Meer algemeen, geestdriftiger, grootscher echter die betoogingen van
blijdschap in onze geheele provincie toen in het jaar 1895 de mare tot
ons doordrong van het Hooge Bezoek, welke Neerlands Koninginnen
voornemens waren Limburg te brengen.
Toen in elke herberg slechts één parool: "de Keuninginne"; in de
huizen, op straat slechts één onderwerp: "de Keuninginne"; in elk brein
slechts één gedachte: "de Keuninginne". Toen in de steden tallooze
vergaderingen, benoemingen van commissiën, een ijverzucht tusschen
de verschillende vereenigingen om Haar, Hollands Koninginne op de
meest waardige en meest schitterende wijze te ontvangen, om Haar de
ondubbelzinnigste blijken van trouw en gehechtheid te geven.
De boeren witten hunne huisjes; de boerinnen kweekten met angstige
zorgvuldigheid hunne geraniums en fuchsias, waarmede zij hunne
vensters zouden versieren, als "Zij" voorbijreden en gezamenlijk
vlochten zij lange guirlandes van versch en jong groen uit de bosschen
gehaald.
En toen eindelijk de stoomende afstandszwelger, dragend de
Koninklijke gasten, Limburg's grenzen overschreed, toen een luid
galmend gejubel van Noord tot Zuid, van Oost tot West, toen een
oorverdoovend gejuich langs de boorden van Maas, Jeker en Geul, toen
een opwelling van vreugdevolle razernij in elk gemoed, toen een feest,
een koninklijk feest, door geen enkelen wanklank gestoord, door geen
enkele vijandige betooging besmet of verguisd--de glorie van
Limburg--toen een blijde lach om den hoera schreeuwenden mond,
maar ook een traan van aandoening in het oog; toen donderende salvo's
van kanonnengebulder en statig klokgebrom, toen de oranjestrik op de
borst van Katholiek, van Protestant en Jood.
Die betuigingen van eerbied, van trouw en liefde hebben wij
Zuiderlingen herhaald, toen enkele jaren later Hare Majesteit ons weder
vereerde met Haar bezoek, thans aan de zijde van Haren Gemaal.
Beide malen heeft de provincie Limburg bewezen, dat zij recht heeft op
eene waardige plaats te midden harer zusteren.
AANTEEKENING
[1] Deze photografieën werden bij het ten vorige jare gehouden
photographisch concours van De Aarde en haar Volken met den eersten
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.