van bedenkelijken aard.
Jup werd door Nab en Pencroff naar huis gedragen en nu en dan ontsnapte hem een nauwelijks hoorbare kreet. Men bracht hem zoo voorzichtig mogelijk in het Rotshuis. Daar werd hij op een matras uit een der bedden neergelegd, en zijn wonden werden met de grootste zorg gewasschen. Geen der edele organen scheen getroffen, maar Jup was zeer verzwakt door bloedverlies en de koorts kwam hevig op.
Nadat hij verbonden was bracht men hem in bed en legde hem streng dieet op, "evenals aan een heuzig mensch" zooals Nab zeide. Hij dronk eenige kopjes van een verfrisschenden drank, die door de genezende kruiden van het Rotshuis verschaft werd.
Jup sliep eerst onrustig in; maar zijn ademhaling werd langzamerhand geregeld en eindelijk sliep hij kalm. Van tijd tot tijd kwam Top als het ware "op zijn teenen" binnen, om zijn vriend te bezoeken en scheen dankbaar voor de zorg die men aan zijn vriend besteedde. Een hand van Jup hing buiten zijn bed en Top lekte hem zachtjes.
Dien zelfden morgen begon men de lijken op te ruimen, zij werden naar het Verre Westen van het bosch gesleept en diep onder den grond begraven.
Deze aanval, die ernstiger gevolgen had kunnen hebben, was een goede les voor de kolonisten, en voortaan begaf men zich niet te rusten, voordat een van hen zich overtuigd had dat alle bruggen opgehaald waren en geen inval mogelijk was.
Slechts weinige dagen had men voor het leven van Jup gevreesd, maar diens krachtige natuur behield de overhand. De koorts verminderde langzamerhand en Gideon Spilett, die een weinig dokter was, verklaarde hem spoedig buiten gevaar. Den 16den Augustus kon Jup weder eten. Nab maakte lekkere zoete kostjes voor hem klaar, waaraan de zieke smulde, want als hij een gebrek had, dan was het dat van een lekkerbek te zijn en Nab had nooit pogingen aangewend om hem daarvan te genezen.
"Och, ziet gij," antwoordde hij aan Gideon Spilett, die hem dikwijls verweet dat hij den aap bedierf, "hij heeft geen ander genot dan zijn smaak, die arme Jup en ik ben maar al te blij op deze wijs zijn diensten eenigszins te kunnen vergoeden."
Tien dagen nadat hij zijn wonden bekomen had, mocht Jup het bed verlaten. Als alle herstellenden, had hij een verslindenden honger en de reporter liet hem eten zooveel hij verkoos. Nab was buiten zichzelf van vreugde, toen hij den eetlust van zijn leerling terug zag komen.
"Eet maar, Jup," zeide hij tot hem, "en laat het u aan niets ontbreken! Je hebt je bloed voor ons vergoten en het minste wat ik voor je doen kan is wel je te helpen om het terug te krijgen."
Den 25sten Augustus hoorde men Nab zijn metgezellen toeroepen:
"Mijnheer Cyrus, mijnheer Gideon, mijnheer Harbert, Pencroff, komt eens hier! komt eens hier!"
De kolonisten die in de groote zaal bijeen waren, stonden op en gingen naar Nab, die in de voor Jup ingerichte kamer was.
"Wat is er?" vroeg de reporter.
"Zie eens!" antwoordde Nab, terwijl hij in lachen uitbarstte.
Wat zag men? Jup, die kalm en ernstig als een Turk zat te rooken op den drempel van het Rotshuis?
"Mijn pijp!" riep Pencroff. "Hij heeft mijn pijp genomen! Mijn beste Jup, ik geef je ze present! Rook, mijn jongen, rook maar!"
En Jup blies dikke rookwolken uit en scheen daarin het grootste genot te vinden.
Cyrus Smith toonde zich in het minst niet verwonderd over dit feit, en hij haalde verscheiden voorbeelden aan van tamme apen, die aan het gebruik van tabak gewoon waren.
Maar van dat oogenblik af had Jup zijn eigen pijp, de afgedankte van Pencroff, die in zijn kamer opgehangen werd, bij zijn voorraad tabak. Hij stopte ze zelf, stak ze aan een kooltje vuur aan en scheen het gelukkigste vierhandige wezen ter wereld te zijn. Men begrijpt dat deze overeenkomst van smaak den vriendschapsband tusschen Jup en Pencroff nog nauwer toehaalde.
"Het is misschien een mensch," zeide Pencroff soms tegen Nab. "Zou het je verwonderen als hij op een mooien dag met ons begon te praten?"
"Waarachtig niet," antwoordde Nab. "Het verwondert mij juist dat hij nog niet spreekt, want er ontbreekt hem anders niets!"
"Ik zou het toch drommels aardig vinden," hernam de zeeman, "als hij op een mooien dag tot mij zeide: "Als we eens van pijp verwisselden, Pencroff?"
"Ja," beaamde Nab. "Wat een ongeluk dat hij stom geboren is."
Met de maand September was de winter voorbij en men hervatte met ijver den arbeid.
Het schip vorderde snel. Het was reeds geheel getuigd en alleen het inwendige moest nog afgemaakt worden.
Daar het niet aan hout ontbrak, stelde Pencroff den ingenieur voor om den romp met een tweede laag hout te voeren, die de hechtheid van het schip zou verhoogen.
Cyrus Smith, die niet wist wat er kon gebeuren, was het met den zeeman eens om het schip zoo sterk mogelijk te bouwen.
Den 15den September was het binnenwerk en het dek gereed.
Het tusschendek
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.