die tusschen Cyrus Smith en zijn lotgenooten gewisseld werden. Het was zeker, dat de dieren over de brug gekomen waren en dat zij, door den linkeroever van de Mercy te houden, bij de bergvlakte konden komen. Men moest hun dus den pas afsnijden en des noods ze aanvallen.
"Maar wat zijn het voor dieren?" werd ten tweede male gevraagd, toen zich nogmaals dat vreemde geluid deed hooren.
Harbert verschrikte toen hij dat geluid hoorde en herinnerde zich het reeds gehoord te hebben de eerste maal dat zij bij de bronnen van de Roode Beek waren.
"Dat zijn chilische honden, dat zijn vossen!" zeide hij.
"Voorwaarts!" riep de zeeman.
En allen stoven voorwaarts met bijlen, karabijnen en revolvers gewapend.
De chilische honden zijn gevaarlijke dieren wanneer zij in grooten getale en uitgehongerd zijn. De kolonisten aarzelden echter niet hen aan te vallen, en hunne eerste revolverschoten verlichtten de duisternis en deden de bende terugdeinzen.
Het was vooral van belang om deze stroopers in de eerste plaats te verhinderen de bergvlakte te bereiken, want het bouwland en het gevogelte zou dan in hun macht zijn en zij zouden daar groote, misschien onherstelbare schade, vooral aan het korenveld, veroorzaken. Maar daar zij niet dan langs den linkeroever van de Mercy de vlakte konden bereiken, was het voldoende om een onoverkomelijken hinderpaal aan deze vossen te stellen op dat smalle gedeelte van den oever tusschen de rivier en de rots.
Allen begrepen dit, en op bevel van Cyrus Smith, gingen zij naar de aangewezen plaats, terwijl de vossen in de duisternis voortsnelden.
Cyrus Smith, Gideon Spilett, Harbert, Pencroff en Nab stelden zich naast elkander om den weg te versperren. Top ging, met open bek, vooruit en werd door Jup gevolgd, met een dikken knuppel gewapend, dien hij als een knots rondzwaaide.
Het was stikdonker. Slechts bij het afvuren der revolvers kon men de roofdieren zien, welke minstens honderd in getal moesten zijn en wier oogen als kolen vuur gloeiden.
"Zij mogen er niet door!" riep Pencroff uit.
"En zij zullen er niet door!" antwoordde de ingenieur.
Dat zij er niet doorkwamen, was niet omdat zij er geen pogingen toe hadden aangewend De achterste rijen drongen de voorste vooruit, en het was een onophoudelijke strijd met revolvers en bijlen. Vele lijken van vossen moesten reeds over den grond verspreid liggen, maar de troep verminderde niet merkbaar en men zou gezegd hebben, dat zij steeds van achter aangroeide.
Weldra moesten de kolonisten lijf tegen lijf strijden en zij kregen verscheiden wonden, die gelukkig niet van ernstigen aard waren. Harbert had met een revolverschot Nab bevrijd, op wiens rug een van die honden zich als een tijgerkat vastgeklampt had. Top streed met woede, sprong den vossen naar de keel en worgde ze onmiddellijk. Jup sloeg met zijn stok als een razende rond en men trachtte te vergeefs hem tegen te houden. Waarschijnlijk was hij met zulk een scherp gezicht begaafd, dat hij in deze duisternis kon zien, en hij bleef steeds in het dichtst van het gevecht, uitte van tijd tot tijd een schellen kreet, die bij hem het teeken van groote vreugde was. Op een gegeven oogenblik waagde hij zich zelfs zoo ver, dat men hem bij het licht van een revolverschot door vijf of zes groote vossen omringd zag, waartegen hij met onbegrijpelijke koelbloedigheid worstelde.
De strijd zou echter een gunstigen afloop hebben voor de kolonisten maar eerst nadat zij twee uur gevochten hadden! Waarschijnlijk trokken de vossen wegens het aanbreken van den dag af; zij richtten zich naar het noorden om de brug over te trekken, die Nab onmiddellijk ophaalde.
Toen het licht genoeg was om het terrein op te nemen, telden de kolonisten een vijftigtal lijken die langs den oever verspreid lagen.
"En Jup!" riep Pencroff uit. "Waar is Jup dan?"
Jup was verdwenen. Zijn vriend Nab riep hem en voor de eerste maal antwoordde Jup niet op het roepen van zijn vriend.
Allen begonnen naar Jup te zoeken, vreezende hem dood te zullen vinden. De lijken wier bloed de sneeuw roodkleurde, werden weggeruimd, en Jup gevonden te midden van een hoop vossen, wier gekneusde ledematen en gebroken lendenen genoeg aanduidden dat zij met den vreeselijken knuppel van het onverschrokken dier te doen hadden gehad. De arme Jup hield nog een stuk van zijn gebroken knuppel vast; maar van zijn wapen beroofd, kon hij zijn tegenpartij niet meer aan en had diepe wonden in zijn borst ontvangen.
"Hij leeft nog!" riep Nab uit, die zich over hem heen gebogen had.
"En wij zullen hem redden," antwoordde de zeeman, "wij zullen hem als een der onzen verzorgen!"
Het scheen dat Jup hem begreep, want hij boog zijn kop naar den schouder van Pencroff, als om hem te danken. De zeeman was zelf gewond, maar zijn wonden waren, even als die zijner metgezellen, onbeduidend; want, dank zij hunne vuurwapens, hadden zij die bloeddorstige dieren altijd op zekeren afstand kunnen houden. Slechts de toestand van den aap was
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.