Goethes Faust | Page 5

Johannes Diderik Bierens de Haan
is voor Faust de weg der ontkoming niet. Hij zal niet ontkomen,
maar te boven komen.
De weg, dien men niet aanstonds vindt is deze: het leven zelf
samenvatten en verheffen tot zedelijke daad en op die wijze van binnen
uit met nieuwe energie het denken sterken. Het denken, door de
zedelijke daad des levens tot redelijkheid verdiept, heeft het richtsnoer
der waarheid in zich. Is de beschouwing over de wereld, natuur, en
historie uitgeloopen in de klacht der onwetendheid, dan zal nu de
aandacht, van deze "buiten"-wereld afgeleid, zich tot den denkenden
mensch zelf bepalen en binnen-in-zich zal men werkelijkheid vinden en
een geestelijke levensbeschouwing wordt gewonnen. De wereld blijft
dan het kleurig gordijn, waarvoor zich het leven afspeelt. In eigen
boezem wordt werkelijkheid wat daarbuiten tot tastlooze onzekerheid
versplinterd is: "gij hebt haar verwoest de schoone wereld, in eigen

boezem bouw haar op". Zoo komt de geest zijn twijfel te boven en
vestigt zijne zekerheid; hij komend tot de innerlijkheid des levens,
komt tot de redelijkheid van het denken en de klacht wordt omgezet in
gejuich. Er is noodig een omzetting des levens, die niet in éen moment,
maar in een innerlijke geschiedenis zich voltrekt. Niet een "bekeering"
maar een verdieping en bevinding onzer innerlijke waarde.

3. Faust zoekt ontkoming bij de magische fantasie.
Maar zoover is Faust nog niet, en juist de pogingen om tot waarheid te
geraken éer hij zich in het leven werpt, zoekend naar zijne daad--juist
zijn voorafgaande pogingen hebben een enorme bekoring. Want daarin
komen groote en zinvolle vermoedens van het menschenhart tot
uitspraak. De waarheid, door het verstand niet bereikt, wordt misschien
bereikt door.... de fantasie? En ziehier de gedachte vleugelen aandoen
om fantastisch in de geestelijke waarheid der wereld op te stijgen.
Mogelijk wordt het mysterie der natuur aldus geopend? Mogelijk heeft
de fantasie den gouden sleutel der poort, waarvan 't verstand niet anders
vermag dan de konstruktie te bestudeeren.
De vooruitgang der kennis is geweest een gaan van de fantasie tot het
verstand. De oude mythologische verbeelding verklaart de
natuurverschijnselen door goden en nimfen, terwijl het latere verstand
de natuurverschijnselen verklaart door het algemeene (de algemeene
natuurwetten). Het in de aarde geworpen zaad ontkiemt volgens een
algemeene wet van organischen groei, zoo leert het verstand; maar de
mythologische fantasie houdt het daarvoor, dat een fee des nachts met
haar tooverstaf de zaden aanroert en het leven eruit opwekt, zoodat ze
ontkiemen. Wanneer dan de mensch, ten einde des verstands en
uitgekomen bij de klacht der onwetendheid, eens vàn het verstand tót
de fantasie terugkeerde? Of neen niet terugkeerde, maar vóórtging: een
nieuwe mythologie, een natuurfilosofische mythologie uitvond, waarin
de resultaten der wetenschap omgewerkt werden in mythologischen zin?
Het algemeene des verstands omgezet in het persoons-beeld der
fantasie? De algemeene werkingen der natuur toegeschreven aan de
energie van geesten?....

Ziehier een weg, die schijnt een weg der ontkoming aan de klacht.
Het onpersoonlijk-Algemeene was de troostelooze uitkomst van het
overdenken der natuur; tegenover het Algemeene staat de mensch als
tegenover het steenen aangezicht der Sfinx. Maar deze uitkomst wordt
blij-eindig omgezet, indien het Algemeene niet meer het troostelooze
einde onzer gedachten is, doch daarin een verwantschap aan onzen
eigen geest wordt vermoed.
Heeft ook Schiller niet in zijn gedicht "Die Götter Griechenlands" met
weemoed deze orde der fantasie verheerlijkt en uitgeroepen: "Schoone
wereld, waar zijt Gij? Keer terug o bloeiende jeugd der natuur! Ach
slechts in het feeënland der dichtkunst is uw fabelachtig spoor thans te
herkennen. Uitgestorven treurt het zaadveld en aan mijn blik vertoont
zich geen godheid meer" ....wanneer zich nu wèl in het zaadveld een
god vertoonde en de wereldkrachten geestelijke machten waren, die
mijn voetspoor omringden....
Gij weet wat het is.... magie? Zij is niet hetzelfde als de mythologische
fantasie en wanneer misschien aan den Faustischen mensch de
dichterlijke en mythologische fantasie een oogenblik het brein
doorkruist, dan wijst hij haar toch af voor die andere: de magische,
zooveel zinvoller dan haar zuster. De mythologische fantasie zingt,
maar de magische fluistert; de dichterlijke fantasie speelt, maar de
magische werkt. Zij verheft zich, belooft, bezweert en dreigt. Zij is vol
angst en vol belofte, geheimzinnig als de slaap en majestueus als de
dood.
Verzeker dat de aantrekkingskracht liefde is, en noem de electriciteit
ijver; blijf niet bij deze verklaringen in het algemeen, maar vat alle
natuurwerking op als streven van geestelijke oer-wezens. Zeg dat de
liefde een liefde is van elementen-geesten en dat een geheimzinnig
huwelijk de tegengestelde krachten verbindt.... Zeg deze inzichten tot
uzelf in het half-duister van den maannacht, in uw studeercel. Zeg ze
tot uzelf, o Faust, te midden der oude perkamenten, retorten en
instrumenten, terwijl ge onrustig in vergeten geschriften bladert.... en
bevind dan de uitwerking uwer gedachten, terwijl de smeulende lamp
knettert en de nachtwind door het geopende hooge venster steunt. Om u

heen bewegen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 29
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.