Goethes Faust | Page 3

Johannes Diderik Bierens de Haan
heeft op alle gebied van het menschelijk weten zijn kennis
uitgebreid: wat wil het zeggen: de uitbreiding der kennis? Het wil

zeggen dat de waargenomen stof, die eerst een voorwerp was voor de
tuchtlooze fantasie, al meer onder algemeene gezichtspunten des
verstands gebracht wordt: de zonnekar met de vurige rossen en den
kloeken menner, die eertijds de fantastische behoefte der jeugdige
volken bevredigde, heeft de plaats geruimd voor een mechanische wet
van beweging naar de eischen van het tucht-lievend verstand. Nu zijn
wij verstandiger en wij zijn vooruit gegaan; wij hebben voldaan aan
den eisch onzer eigen bewustheid. Maar begrijpen wij nu? Het
voorbarig "ja" als antwoord op deze vraag past in den mond der famuli
Wagner.
Ons verstand leert ons de bizondere gevallen begrijpen uit het
algemeene; den val van een steen begrijpen we uit de algemeene wet
der aantrekking; het ontkiemen van een zaad begrijpen wij uit de
algemeene wet der organische ontwikkeling. In zoover kan men zeggen
dat wij door het verstand iets begrijpen. Maar zal dit begrijpen volledig
zijn en niet een verwijzing naar het onbegrijpbare, dan moeten wij ook
het Algemeene begrijpen--en dat kunnen wij niet. Zoo is er dan deze
reden, om welke ons verstand niet in staat is tot wezenlijk begrijpen:
dat het verstand de waargenomen wereld der bizondere gevallen
(verschijnselen, gebeurtenissen) herleidt tot het Algemeene (algemeene
wetten) en het Algemeene is voor hem onbegrijpelijk.

Voorbeeldig in ijver werkt het verstand voort aan zijn matelooze taak,
om de veelvormige en veelvervige stof der waarneming te brengen
onder de tucht van het Algemeene. Maar bij nadere bepeinzing wordt
ons duidelijk dat wij niet vermogen raadsels op te lossen, doch te
klassificeeren. Wij herleiden de raadseltjes tot raadsels; de bizondere
raadseltjes tot algemeene raadsels; het bizondere raadseltje van het
vallen eener steen tot het algemeene raadsel der aantrekkingskracht.
Ons verstand is de ondernemer van een dierentuin, die zijn kooien in
regelmatige orde bouwt naast elkaar en geleidelijk den toeschouwer
door de opklimmende rang-orde der dierenwereld voortleidt; elke kooi
draagt een welgeschilderd opschrift, waar geslacht en soort van het
vertoonde schepsel te lezen staat. Maar het wezen zelf dat als
representant der soort zich hier voordoet, is een onoplosbaar raadsel.

Hier is de tijger, felis tigris, gevaarlijk roofdier, exemplaar der
katten-familie; orde: roofdieren (carnivora); onderklasse: eigenlijke
zoogdieren (monodelphia); klasse der zoogdieren (mammalia) en
behoorend tot de eerste type van het dierenrijk: de gewervelde
(animalia vertebrata.) Maar ik vraag u: wat loert in dat oog? Zoo gij mij
dat dier wilt vertoonen, bij de goden leg mij uit wat de natuur is, dat zij
zulke wezens schiep en wat de zin der schepping is, waarin dit dier zijn
plaats heeft en: wat beteekent de tijger in de rangorde der wezens die
gij mij zoo keurig benaamdet? Of zie dien dommen papegaai, bij
welken de uil waard is vogel van Athene te zijn: wat wil de natuur dat
zij dezen papegaai in haar bosschen laat. Zonder raadsels kwam ik in
uw dierentuin, waarin ge mij de wereld zoudt vertoonen
gekatalogiseerd: ik zou uitgaan als een begrijpende; maar gij hebt mij
alleen vertoond geklassificeerde raadselen.
Ons verstand is de ondernemer van dien dierentuin. Het heeft een
tweeledigen arbeid: vooreerst de klassifikatie (schematisatie) der
waargenomen voorwerpen naar hun eigenschappen. Wanneer wij een
slak, een olifant en een nijlpaard beschouwen, blijkt al dadelijk, dat de
eigenschappen der laatste twee meer onderling overeenstemmend zijn
dan der eerste twee. Zoo ontstaat een indeeling der waargenomen
wereld in verscheidene rangen: de anorganische wereld; de organische
(plantenrijk), de bewuste wereld (dierenrijk) en de wereld der redelijke
wezens. De tweede taak van het verstand is: het leven der voorwerpen
van elke klasse na te sporen; herleidend het verschil der eigenschappen
tot verschil van levensfunktie: in de anorganische wereld is dit leven
tweeërlei: chemische verbinding en ontbinding der stoffen èn
mechanische beweging; in de organische wereld is dit leven: groei
(voeding, procreatie, sterven); in de bewuste wereld: bewust-zijn; in de
redelijke wereld: denken en wil.
En wanneer wij nu de gekompliceerde verschijnselen, die zich overal
voordoen, herleid hebben tot de enkelvoudige algemeene gevallen
(wetten) van het leven eener toebehoorende klasse, dan mag ons
verstand even voldaan zijn als de famulus Wagner.
Maar nu begint de klacht van Faust: want, het algemeene geval der

aantrekkingskracht of van den groei of van het bewust-zijn of van den
wil: dat is juist het onbegrepene.
In het eerste zijn wij voldaan. Zoolang wij de waarnemingswereld voor
oogen hebben zijn wij voldaan met de wetenschap, dat de veelvuldige
werkingen, elk met hun eigen aanschijn, berusten op een zelfde
algemeenheid; de groei van deze lelie gaat evenzoo als de groei van
honderd andere planten, die gij reeds kent; bevruchting en voeding hier
geschieden gelijk als daar. Herkennen wij in het aanschouwde
natuurverschijnsel een algemeene wet, dan bevinden wij ons in een
aangename situatie daar tegenover;
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 29
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.