Gevleugelde Daden | Page 3

Herman Heijermans, Jr.
goot plompte. Even schokte 'r lichaamsmassa als een zuigerstang in de dekenholte, even floepte 'r hartmokering de lakens als 'n tooneelzee in golving--dan bezeten-van-vrees an 'r naaidoos in de meidenkamer denkend, de doos met de gespaarde Amsterdamsche lootjes, veerde ze 't bed uit, om de kaars an te steken.
De wekker stond op kwart òver twaalf.
Alles sliep in huis, de hondjes blaften niet--en werachtig, werachtig, nog terwijl ze in klappertandende overweging bij de deur luisterde, rammelde een tweede dakpan, stooterig krassend over den gootrand heen, in den tuin, waar-ie met 'n mullen plof in de teelaarde ploempte.
'n Stuipende reflex dee Chris de deurkruk omdraaien, en 't trapje afstotterend naar 't sousterrein, de handkom om 't zuig-waaiend eindje kaars, bebonsde ze met stevige meppen Kobus' deur.
"Kobus!" had 'r stem geschord: "Kobus--toe dan Kobus!"
Opgeschrikt de deur openend, had-ie 'r voor 't eerst van z'n leven in 'r nachtjapon, met waarlijk ontbloot vleeschnekje en zwabberend vlasstaartje gezien. D'r lijkwit gelaat had enkel spookachtige gaten van mond en oogen en onthutste wenkbrauw-striemen.
"Is 'r brand!" had-ie geschreeuwd.
Zij, ongevoelig voor z'n magere haar-kuiten en beenige voeten, had 'r vetten wijsvinger op het mondgat gelegd, 'm tot stille luistering hitsend.
Boven hield 't botsend gerommel aan en gedempt door de gesloten deuren, lustigde een lach.
"Nou dan!"--, gromde Kobus: "wat is 'r dan? Ze zijn nog op!"
"Nee Kobus--néé, Kobus," heeg ze: "d'r is onraad op 't dak--d'r binne panne gevalle."
Met dat ze 't zei, kwekkerend van geraas, klaar stootend over de andere pannen, schoof 'r weer een van 't dak, scherp ketsend tegen den gootrand.
"Nou," zei hij, kribbig-van-slaap-gestoordheid: "dan zalle we is gaan kijke."
Kordaat schoot-ie in z'n broek, liet de bretels wild bungelen en z'n zakmes openend, dat snerpend van bloeddorst in 't kaarslicht spetterde, liep-ie de loopertrap op.
Zij, achter 'm, half-stikkend van adem-proestinkjes, schokkelde mee, de dansende kaars in 'r handen. De vlam belichtte de geel-eeltige voetballen van Kobus, de koperen roeden.
Hoe hooger ze kwamen, hoe vreemder 't gerucht werd. 'r Moest iemand op 't dak zijn, 'n kat kòn dat niet. Even kleefden Chris' kouse-voeten aan 't loopergoed, even bonsde 't in 'r hart als in 'n overkokenden ketel.
"Blijf nou niet àchter met 't licht!"--praatte Kobus met kelder-donkere stem. Zóo'n akkevietje vond-ie 't niet.
Hijgend stapte ze verder, d'r eene hand als 'n scheerbak onder 't smijdig aflekkend kaarsvet, dat in bleeke propjes 'r kleumig vleeschje bedauwde.
Niet pratend, grauw van zwijgenis, doorstapten ze de holle ruimten der laatste treden en dáár de geluiden ongedempt hoorend, bleven ze in meest ademlooze gebluftheid, gereed om de trappen terug te hòllen. Want achter de zolderdeur schaterde 't ingehouden gelach van mevrouw en juffrouw Amélie--gelach--gelach--op zòlder--'s nachts bij half een....
"Jessis nog toe," schorde Chris voor 't laatst.
Kobus porde 'r in 'r zij.
De ooren naar de zolderdeur gerekt, de halzen gespannen, hielden ze zich aan de trapleuning vast.
Juffrouw Amélie leek te dansen--telkens schokte ze neer, dan bij de deur, dan verder af.
Toen in een langere stilte, klonk 'n gesprek zoo bizar, zoo over het krankzinnige heen, dat Chris van angsten en spanning 't heete kaarsvet op de voeten van Kobus liet druipen.
"Pa"--, zeide Amélie's stem, hard van klank tegen de steenen muren der zoldering: "pa--laat u òns nou ook in de goot...."
"Nee, 't is hier te donker!"--, riep meneer's stem van buiten.
"Hè, toe man," praatte mevrouw: "de goot is niet voor jou alléén!"
"Allemachtig," fluisterde Chris: "hoor je dat ze...."
Kobus' porrende vuist dempte 'r gebabbel.
Opnieuw luisterden ze, adem-inhoudend, naar 't helsch-dwaas praten op zolder.
"Je mag wèl in de goot," sprak meneer, neuri?nd tusschen elk woord: "en je mag om 't huis heen tot an de schoorsteen, maar niet na benejen--bij de Spaarns is nog licht op en in de meidenkamer bij Leuring zit de meid 'n roman te lezen...."
"Daar kom 'k, pa--hoepla! dolletjes!"
"Is de goot dróóg, Piet?"
"Wat hindert dat?"
"Nou op me kousen is 't niet alles, Piet!"
"Dan ga je maar schuins langs de pannen."
"Pa--ik schiet effen na benee--'t is tè snoezig!"
"Wil je 't laten?"
"Dag paatje...."
Benee blafte de waakhond bij Leuring.
"Daar hèb je 't!"--, gromde meneer.

Chris was 'r bij gaan zitten. Op drie na de bovenste traptree, 'r eene stevige been schuin geplant als 'n schorende stut bij 'n verzakkende pui, 'r linker-elboog ver-papt in de kanting van 't hout, hield ze zich schrap, 'r Oogen folterden de trapschemering in, 'r mond donker van scheur, smartlijk verwrongen als in brand-stapel-pijniging, scheen in angst-schreeuw versteend.
De ontzettingen van Lot, de huivringen der door Vargas gekwelden, droeg ze op 'r ontredderd gelaat. Meneer, mevrouw, de juffrouw, 's nachts half een in de goot, pretmakend in de goot, zóo dat de dakpannen omlaag kieperden--en de juffrouw die na benejen wou springen--'t was van zulk eene nachtmerrielijke aandoening, dermate keel-nijpend en zenuwspannend--Heer-in-de-hemel: drie tegelijk gèk!--dat ze in fatale verstijving, in 't portaal benee te pletter gehobbeld zou zijn, als Kobus 'r geen vinnigen trap had gegeven. 't Afdruipend kaarsvet brandde z'n
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 43
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.