voet.
"Stik nou!", riep-ie woest, niet in staat om te fluistren: "hou de kaars recht! Ben jij dol om alles op me poote te late druipe!"
Hij dànste van pijn, 't zakmes in de hand, de bretels bol-spartelend op z'n rug.
Zij, uit 'r bezwijming gewekt, wreef 'r klam voorhoofd.
"Kobus," hakkelde ze, na elk woord kaarswalm-asperges happend: "Kobus--je mot--jij mot de bure wekke...."
"Stil--suscht!"--zei hij, her-trappend. Als 'n moordenaar sluipend, kroop-ie de laatste treden op naar de kamer van Chris, naast den zolder. Zachjes opende-die de deur. As ze 'r wat van zouen zeggen, kon-ie makkelijk antwoorden, dat-ie onraad gehoord had.
"Kom hier!", fluisterde-die: "dan kijke we door jouw raam wat ze uitvoere!"
"En de juffrouw die op mijn kamer slaapt"..., hijgde Chris, 'm nastrompelend.
De rest van 'r gedachte-gesputter verspoot in 't Oneindige, want de kaars, òn-bestand tegen zooveel angstzuchten, floepte uit, kniezig nog naglimmerend als 'n lauw-walmend vonkje.
"De kaars is uitgewaaid," sprak ze, half-grienend de welgekende donkerte der kamer doorstappend, en in 'r zenuw-verstrooidheid bestreek ze de heup-plek waar 't doosje lucifers zat, als ze gekleed was.
Kobus luisterde niet.
Voorzichtig, zonder gepiep of gesteun, had-ie 't raam opgeschoven, 't bovenlijf over de goot gebogen.
"Nou?"--, vroeg ze.
Hij bleef in 't venstergat gevroren, beweegloos, ademloos.
"Wat zie je?"--, drong ze aan, een der bretels berukkend, alsof ze 'n schelknop te pakken had.
"Hou je bek!"--, adviseerde hij gedempt: "die beroerde kant van 't dak staat in de weg--ze zijn in de goot an 't scharrele...."
Klappertandend van vrees èn door de nachtkou die 'r vleezig nekje bestreek, kwam ze náást 'm 't kozijn beleunen, de mollige armen half op 't zink van de goot.
Het was een lieve zomeravond. De sterren liepen te hoop om de maan, die als een gladgepoetst koperen sikkeltje, in geklonter van veel stijfsel en rijst, te glans-blazen stond.
De waakhond bij Leuring blafte onrustig.
"Binne ze nòg op 't dak?"--, vroeg ze rillerig.
"Hoor maar!"--, zei Kobus.
Naastan, om den hoek, die belette te kijken, klonken de stemmen, duidelijker nu.
"Je doet 't nièt meer," knorde meneer: "zoolang die lamme hond blaft, hou je je stil."
"Weet je wel," sprak mevrouw, zoo gezellig-rustig alsof ze op theevisite was: "weet je wel Piet, dat 't geen twee jaar meer duren kan of de menschen motten voor d'r veiligheid honden op 't dak vastleggen...."
"Hoor je dat?"--fluisterde Chris: ze binne stapel--je mot de politie waarschouwe...."
"Stil dan," snauwde de huisknecht.
"Da's pas 't begin," lachte meneer in aller-lekkerste opgewektheid: "ik neem zeker 'n bloeddog op òns dak of 'k leg klemmen in de goten. Zoo. De hond blaft niet meer. Nou--ik doe nog 'n toertje langs 't huis. Amélie waar ga je heen, kind?"
"Ik ga òm 't huis, pa."
"Stoot je niet an de stang van de schoorsteen, kind!"
"Nee pa."
Op datzelfde moment gaf Chris 'n gil die 't maansikkeltje dee trillen.
Juffrouw Amélie, met 'n broek van 'r pa an, vloog 't dakraam voorbij en de hoofden van Kobus en Christien herkennend, schoot ze zoo in den lach, dat de waakhond van de overzij opnieuw kwaadaardig tekeerging.
TWEEDE KAPITTEL.
WAARIN VEEL DUISTERS BELICHT WORDT.
"L'homme est né libre, et partout il est dans les fers."
(Du Contrat Social, Rousseau.)
De heer Pieter E. Zwaluw was in z'n jongste jeugd 'n knutselaar geweest. Timmeren, soldeeren, plannetjes-maken, 't zat 'm alles zóo glad, dat 'r 'n wònder uit 'm gegroeid zou zijn, als 't wonder zònder centen-steun mogelijk ware. Zwaluw Senior evenwel had 'n kleine spekslagerswinkel en nauwlijks 't geduld z'n eenigen zoon de driejarige-hoogereburgerschool te doen afstudeeren--hij was 'r zònder zooveel ònnuttigheid gekomen.--Piet, versch van de school, vol van de schoonste beginselen van wetenschap en kunsten, droomend van zuurstof, waterstof, Goethe en trigonometrie, daalde tot den slachtkelder en het zwijn. De eerste dagen, stil en chagrijnig, dee-ie enkel z'n mond open om Sander, den ouwen knecht, geleerdheden te vertellen over de ruggegraat, de wervels, de schedelbeenderen, 't gebit, de maag. Klukte 't bloed van 'n pas geslacht zwijn in den emmer, dan verhaalde hij vreemde dingen van witte en roode bloedlichaampjes en kwam pa benee voor de finesses van worst, hammen en zult, dan geurde-die zelfs met 'n opgevangen woord latijn en zei "laten we sus-lapjes maken, pa." De levenswerkelijkheid is 'n droevig ding. Sterker geleerden vergeten hun jeugdzwoegenissen, werpen algebra, bolvormige driehoeksmeting, astronomie en de formules van organische scheikunde als ballast overboord. Waartoe te behouden wat 'n nuchter bestaan als dood materiaal verschopt? In weinig maanden was Pieter z'n te veel kwijt, ging-ie op in de kunst van het zwijn, in het volledig verwerken der vak-geheimenissen, waarvan velen smullen, doch weinigen de uitverkoren artiest-ingewijden zijn. Zwaluw Senior leerde hem beginselen en grondbeginselen, 't stoppen van worsten in soorten, 't behandelen van zwijnsbloed, 't rooken en koken van ham, 't bereiden van fricadellen, 't kloven van varkenspootjes, de wiskunstige maat van saucijsjes. Nooit had Pieter kunnen vermoeden dat een simpel zwijn, 'n zwijn van haren en bagger, tot geneugten in honderd variaties was te herleiden. IJverig,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.