Franse Toestanden | Page 8

Heinrich Heine

Een goed diëet kan natuurlijk ook geen kwaad: alleen moet men dan
weer niet zó weinig eten als sommige brave mensen doen, die 's nachts
hun hongerkrampen voor de cholera houden. Het is vermakelijk om te
zien hoe schuw de mensen tegenwoordig aan tafel zitten, en hoe ze
daarbij de meest mensvriendelijke gerechten wantrouwig bekijken.
Diepzuchtend slikken ze de allerfijnste hapjes door. De dokters hebben
hun verteld dat ze geen vrees moeten koesteren en elke ergernis
vermijden; maar nu vrezen ze juist dat ze zich onverhoeds aan iets
zullen ergeren – en het ergert hen dat ze daar schrik voor hebben. De
mensen zijn de zachtmoedigheid zelve geworden, ze zeggen gedurig
BON DIEU, en ze spreken met zachte stemmen, zo zacht als die van
een pas bevallen vrouw. Daarbij ruiken ze als wandelende apotheken,
betasten zich vaak de buik, en ze vragen om het uur met sidderende
ogen naar het aantal doden. Dat men dat juiste aantal niet kent, of liever,
dat men ervan overtuigd is dat de officiële cijfers niet kloppen, dat vult
de gemoederen met een vage schrik en het jaagt de angst onmetelijk de
hoogte in. Inderdaad, de kranten hebben sinds kort toegegeven dat er op

één enkele dag, namelijk de tiende april, tweeduizend mensen
gestorven zijn. Maar het volk liet zich niet officiëel bedotten en klaagde
zonder ophouden: dat het er meer waren dan men toegaf. Mijn kapper
vertelde me dat er een oude vrouw op de FAUBOURG
MONTMARTRE de hele nacht voor het raam had gezeten om de lijken
te tellen die men daar voorbij droeg. Ze had er meer dan driehonderd
geteld en, toen bijna de morgen aanbrak, werd zijzelf overvallen door
de koelte en de krampen van de cholera, en ze stierf kort daarop. Waar
men ook kijkt op straat, overal waren er lijkstoeten, of – wat nog
melancholischer stemt – wagens die door niemand gevolgd werden.
Omdat er niet genoeg lijkwagens voorhanden waren, moest men allerlei
andere vervoermiddelen gebruiken, en – al werden die met zwart doek
overtrokken – het zag er geïmproviseerd uit. Maar ook dat volstond op
den duur niet en ik zag lijkkisten die in fiakers gelegd werden; men
zette die in het midden, zodat de beide uiteinden door de open zijdeuren
naar buiten staken. Weerzinwekkend werd het toen de grote
verhuiswagens ingezet werden, de wagens die men gebruikt om te
emigreren. Dat werden nu doden- omnibussen, OMNIBUS MORTUIS,
die in alle straten rondkwamen en de kisten oplaadden om ze per dozijn
naar het kerkhof te brengen.
Maar het allerergst werd de troosteloosheid in de buurt van de
kerkhoven, waar alle lijkstoeten samenkwamen. Toen ik een goede
vriend een bezoekje wou brengen, en nog juist op tijd kwam om zijn
kist te zien opladen; toen vond ik plots dat ik iets moest terugdoen voor
die vriend, want die had mij ooit een grote eer bewezen. Ik nam een
koets en begeleidde hem naar PÈRE LACHAISE. Hier nu, vlak bij het
kerkhof, hield mijn koetsier plotseling halt; ik keek op uit een droom en
rondom mij zag ik niets als de hemel – en lijkkisten.
Ik was tussen enige honderden lijkwagens geraakt. Die stonden in
QUEUE voor de nauwe kerkhofpoort, en in deze zwarte omgeving
moest ik het nu een paar uur uithouden, want weer wegraken ging niet.
Uit verveling vroeg ik de koetsier naar de naam van mijn buur-lijk, en –
weemoedig toeval! – hij gaf mij de naam van een jonge vrouw die
toevallig een paar maand daarvoor – ik reed toen naar een bal in
LOINTIER – op juist dezelfde manier een tijd naast mijn koets had

moeten stilstaan. Alleen, dat die jonge vrouw toen voortdurend uit haar
raampje keek, met dat haastige bloemenkopje van haar, en dat
levendige maneschijngezichtje, en dat ze over de vertraging haar
heiligste verontwaardiging uitdrukte. Nu was ze heel stil, en
waarschijnlijk blauw.
Af en toe werden de rouwpaarden, die voor de lijkwagens gespannen
waren, schichtig en bewogen onrustig – en dan kwam het mij voor
alsof in de doden zèlf een onrust voer; als waren ze het wachten moe;
als hadden ze haast om in het graf te komen. En als dan vlak voor de
poort één koetsier een andere wilde voorbijsteken, en de stoet zo in
wanorde geraakte dat de gendarmen er met de blanke sabel
tussenkwamen, en er op vele plaatsen een geroep en een gevloek
ontstond, en enkele wagens kantelden, waarbij de kisten kraakten en de
lijken te voorschijn kwamen – dan geloofde ik de meest ontzettende
van alle opstanden te zien, een opstand van de doden. Ik zal, om uw
gemoederen te sparen, hier niet vertellen wat ik op PÈRE LACHAISE
zèlf gezien heb. Genoeg – solide man als ik ben – gruwen moest ik,
ondanks mijzelf. Een mens kan op zijn sterfbed nog het sterven leren,
en daarna
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 9
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.