klotsen op klompen, dat het een aard had. De roode
tichelsteentjes begonnen terdege te glimmen van al dat geboen en toen
Elsje eindelijk klaar was met schrobben en met groote handigheid wit
zand over het plaatsje had gestrooid uit een wijden, ruwhouten nap, zag
het er zoo netjes uit, dat zij niet nalaten kon een goedkeurend knikje te
geven, voordat ze in huis terugging.
"Het water zal wel gauw weer bevriezen," zei ze, "er is zoo weinig zon
aan dezen kant, maar het is toch erg opgeknapt."
"Hè, ik verlang naar mijn boterham," hernam ze, toen ze haar boezelaar
aan den spijker naast den schoorsteen had opgehangen. "Is de koffie
goed, grootmoeder?"
"Ja kind, schenk maar eens gauw een warm kopje in."
Elsje gehoorzaamde, zette het kopje voor de oude vrouw neer en vroeg
toen, met een bezorgden blik op het gelaat der grootmoeder, dat
plotseling heel bleek geworden en pijnlijk vertrokken was:
"Al weer die akelige pijn op de borst, grootmoeder?"
De oude vrouw knikte met een zwakke poging om te glimlachen.
"Zoo benauwd," hijgde ze. "Erg benauwd! Wacht maar even."
Het meisje ging achter haar staan, trok het grijze hoofd zacht naar zich
toe en liet het tegen haar schouder rusten. Zoo bleef zij staan, totdat
haar grootmoeder weer vrijer begon adem te halen, het kopje koffie
opnam, even dronk en zei:
"Ziezoo, nu is het weer over. Hè, dat is een opluchting! Het kwam nu
toch ook heel onverwachts."
"Zal ik u straks nog eens wat van dat drankje geven?"
"Ja, voordat we naar bed gaan. Eet nu je boterham kind, je zult trek
hebben."
Elsje haalde haar breikous uit de bovenste lade der latafel, nam een
stoel en ging over haar grootmoeder zitten. En alweer had zij van
allerlei te vertellen, terwijl de breinaalden lustig klapperden, de zwarte
kous onophoudelijk heen en weer slingerde en nu en dan haar vroolijke
lach helder en opwekkend door de kamer klonk. Zij moest vooral haar
best doen dat de oude vrouw geen sombere buien kreeg, had de dokter
gezegd en hoewel zij eigenlijk nooit anders deed dan het haar
grootmoeder zooveel mogelijk naar den zin te maken, spande zij zich
nu natuurlijk dubbel in. De wandeling naar het dorp en het bezoek aan
den kruidenier gaven haar stof genoeg tot praten, totdat het
langzamerhand donkerder werd en zij als vanzelf de breikous in haar
schoot liet zakken en stiller werd. Buiten was de maan langzaam en
statig opgekomen en verlichtte met een tooverachtig blauwen glans de
zwarte, fijne takken der enkele iepen langs den weg. Zacht dreven de
witte wolken verder door de blauwe lucht, waartegen de donkere
boomtakken scherp afstaken. In het kleine vertrek werd het hoe langer
hoe duisterder. De oude vrouw liet haar hoofd voorover glijden, sloot
de oogen en sluimerde in. Met de handen over elkaar geslagen en haar
gezicht een weinig opgeheven, zat Elsje met ernstige oogen peinzend
naar buiten te staren.
Wat was het daar plechtig stil en mooi, dacht ze en hoe aardig was het
om oplettend naar boven te kijken naar die grillig gevormde kleine
wolken, die in al haar reine witheid langzaam voortgleden. Zou daar nu
de hemel achter zijn? En als men die wolkjes van dichtbij zag, van heel
dichtbij, zou men ze dan voorzichtig kunnen bevoelen en er met de
hand overheen strijken en zouden ze dan zacht en wollig zijn als fijne
watten? En hoe kwam het toch dat de maan dat vreemde, blauwachtige
schijnsel wierp over de koude, donkere aarde? En o, wat was het mooi,
wat was het alles prachtig mooi! God moest wel heel groot en machtig
zijn om alles zoo mooi en heerlijk te kunnen maken in de natuur! En
hoe moest het wel in den hemel wezen, als het waar was dat daar alles
nog veel mooier was dan hier! En....en als zij dan later in den hemel
kwam, o, wat zou ze dan wel niet voelen, hier op aarde was het al
dikwijls zoo prachtig! Het zou zeker nog heel lang duren, eer zij den
hemel zag, zij was nog zoo jong, maar grootmoeder, die zou....
Met een snik van ontzetting, brak zij haar gedachtenloop af. O neen,
neen, grootmoeder moest bij haar blijven, zij moest en zou weer beter
worden; wat zou Elsje moeten beginnen zonder haar? Zij boog zich
voorover om in de schemering naar haar te kijken en hoorde aan de
zachte, geregelde ademhaling dat de oude vrouw sliep. En terwijl de
tranen haar in de oogen sprongen, vouwde het meisje onwillekeurig de
handen en opziende naar de heldere winterlucht daar buiten, zond ze
een vurig gebed op tot God om haar grootmoeder nog lang voor haar te
sparen.
"Maar Elsje kind, zit je daar nu nog te droomen?" klonk eensklaps de
stem der oude vrouw, die, uit haar dutje
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.