Elsje | Page 7

A. C. Kuiper
op haar gezicht, voort met haar werk. Wat was er met grootmoeder? Eerst gisteravond die vreemde, droevige stemming en nu zoo kortaf, zoo geheel anders dan gewoonlijk! De tranen sprongen haar in de oogen bij de gedachte dat de oude vrouw toch misschien zieker was dan zij wilde bekennen--och, als de dokter maar eens even kwam, dat zou haar een heele gerustheid geven. Zij zou er straks nog eens met grootmoeder over spreken en dan zou alles wel weer in orde komen. De dokter had toch immers ook gezegd dat zij vooruitging--kom, ze moest nu maar geen zorgen hebben v����r den tijd!--
Zoo, daar stond grootmoeders stoel weer in het aardige, zonnige hoekje bij het raam. Elsje deed een kooltje vuur in de stoof en schoof die bij den stoel. Nu gauw stof afgenomen en het ontbijt klaar gezet; ze zou vlug voortmaken, dan was alles netjes, als grootmoeder binnen kwam.
Zij dribbelde ijverig met haar stofdoek heen en weer, het geheele vertrek door. Voor het portret der jonge vrouw in het sierlijke, nieuwerwetsche lijstje, bleef zij even staan. "Zoo'n heel ander gezicht dan dat van moeder," zei Elsje, "ze kijkt zoo streng! Ik zou haar haast niet "tante" durven noemen!" En snel wischte zij het stof van het glas af, alsof ze haast had om weg te komen van de uitdrukking dier koele, donkere oogen, die zoo strak naar haar schenen te kijken.
Intusschen woelde de oude vrouw onrustig in haar bed heen en weer. "Straks bij het ontbijt zal ik het haar zeggen, dadelijk bij het ontbijt--zoo gauw mogelijk, dat is het beste maar," mompelde ze en dan weer: "Het moet maar terstond, dan is het er uit, dan weet ze het. Mijn lief, lief kind, arme, kleine Elsje! O, als het maar gaat, als het maar gaat!"
Ze bleef even stil liggen en een paar tranen rolden langzaam langs hare oude, verrimpelde wangen. Toen kwam er een trek van vastberadenheid om haar mond en klonk het zacht en bevend: "Het moet, het is de eenige weg,--God zal ons helpen!"
Een uur later was het ontbijt afgeloopen, maar nog had de grootmoeder den moed niet gehad, Elsje te zeggen wat het was, dat haar drukte. Eerst toen het meisje de bordjes en kopjes afgewasschen en weggezet had, zei de oude vrouw:
"Het is nog vroeg. Krijg je den Bijbel, kind?"
Het was het gewone verzoek, dat iederen Zondagmiddag terug kwam, maar dat nu vroeger op den dag gedaan werd.
"Nu al lezen, grootmoeder?" vroeg Elsje verwonderd.
"Ja," knikte ze, "het is hier nu zoo rustig en we hebben al den tijd."
Elsje kreeg den Bijbel en vroeg:
"Zal ik lezen?"
"Ja kind, dat is goed. Mijn stem is zwak vandaag. Lees jij maar."
"Wat zal ik nemen?" vroeg Elsje, terwijl ze over haar grootmoeder zitten ging en den Bijbel opensloeg.
De oude vrouw bedacht zich even, toen zei ze zacht:
"Psalm 121."
Er volgde een oogenblik van vredige stilte, door niets verbroken dan door het ritselend geluid van het omslaan der bladen door Elsje, die den psalm opzocht.
Toen begon ze te lezen:

"Ik hef mijne oogen op naar de bergen, vanwaar mijne hulp komen zal. "Mijne hulp is van den Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft. "Hij zal uwen voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren. "Ziet, de Bewaarder Isra?ls zal niet sluimeren, noch slapen. "De Heer is uw Bewaarder, de Heer is uwe Schaduw, aan uwe rechterhand. "De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. "De Heer zal u bewaren van alle kwaad; uwe ziel zal Hij bewaren. "De Heer zal uwen uitgang en uwen ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid."

Met gevouwen handen en aandachtig voorover gebogen hoofd, luisterde de grootmoeder naar de frissche jonge meisjesstem, die duidelijk de troostende woorden voorlas uit den grooten, ouderwetschen Bijbel, welke reeds bij de grootouders van deze oude vrouw in gebruik was geweest. Elsje las vrij goed, langzaam en met ernst, onder den indruk dat zij den Bijbel las, maar het was aan den toon van haar stem te hooren dat de woorden niet diep tot haar doordrongen. Zij vond den psalm mooi, zij voelde een zekere heilige bewondering voor de statige, plechtige Bijbeltaal, maar zij bleef er rustig bij, haar hart kende den strijd nog niet, die haar troost zou hebben doen zoeken en vinden in dezen psalm.
De oude grootmoeder kende dien strijd, och, zij kende dien maar al te goed en het trilde om haar ingevallen mond, terwijl zij luisterde met hare geheele ziel en hare handen gevouwen hield, als bad ze. Bij de woorden: "De Heer zal u bewaren van alle kwaad; uwe ziel zal Hij bewaren...." kwam er een blijde glans in hare oogen en een zucht van verlichting over hare lippen en ze knikte even, alsof ze zeggen wou: "Dat is waar, o ja, dat is waar!"
Moedig hief ze het hoofd
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 95
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.