richtte, konden doen denken, dat zij met meer wilskracht was begaafd dan hij, en waarschijnlijk niet gewoon was voor hem te zwichten.
Zij naderde hem en vroeg half schertsende:
"Nu, Kobus, jongen lief, op welken doorn hebt gij getrapt? Gij gaat even uit, om ons gebroken houweel naar den smid te brengen, en daar keert gij terug met een gezicht als de kwade moordenaar! Wat is er alweder?"
"Ik heb moeder Houtman ontmoet," zuchtte hij.
"Is het het anders niet? Wat wonders is daar aan?"
"Zij heeft mij opnieuw gesproken van haren zoon Frans en van onze doohter Lisa."
"Het is te begrijpen; maar moet gij daarom zuur zien als een stekelvarken?"
"Ik zie niet zuur, Christien; ik ben bedroefd.
"Zoo, en waarom?"
"Ach, Christien, er drukt mij iets op het hart, zoo zwaar als lood. Gij zoudt mij een groot plezier doen, wildet gij mij gedurende eenige oogenblikken laten spreken."
"Altijd hetzelfde liedje ongetwijfeld?"
"Het is gelijk, Christien.... Lisa is naar het veld, wij zijn alleen. Wees goed en zit eens neder."
"Nu, laat hooren, Kobus."
"Gij zijt, hoop ik, nog niet vergeten, vrouw, wat goede, getrouwe vriendschap wij en de Houtmans, van jongs af, elkander altijd toedroegen. Vroeger waren zij onze naaste buren, en hun zoon en onze dochter hebben te zamen gespeeld, van voordat ze nog alleen konden loopen."
"Maar waarom zegt gij dit alweder?" morde de vrouw. "Weet ik het niet zoo goed als gij zelf?"
"Ja, ja, des te beter; maar ik bid u, laat mij voortgaan. Wij hebben met de moeder van Frans en met zijn vader zaliger dikwijls, lachende doch ernstig evenwel, gezegd dat de kinderen later een schoon paar zouden zijn--en het is waarlijk zoo. Dit ten minste kunt gij niet betwisten, Christien, al trekt gij de schouders op. Hij is een welgemaakte, sterke jongen; onze Lisa heeft ook armen aan het lijf. Beiden zijn braaf en werkzaam. Zij beminnen elkander; en dewijl zij sedert lang weten, wat wij voor hen van hunne eerste jonkheid af hebben gedroomd...."
"En het is daarom, onnoozele Kobus, dat gij zuur ziet? Heeft moeder Houtman u misschien verwijten durven doen?"
"Zij heeft mij geene verwijten gedaan, maar mij onder de oogen gebracht, dat het tijd wordt om over het lot der kinderen besluit te nemen."
"Kan zij dan niet meer wachten? Het brandt er zeker niet?"
"Zij heeft mij weder gesproken van het hofstedeken onder Thielen, dat met St.-Baafsmis ledig valt en dat de eigenaar, op haar verzoek, aan onze kinderen wil in pacht geven. Het zou eene dwaasheid zijn, denkt zij wel te recht, zulke goede gelegenheid te laten ontsnappen; en dewijl de kinderen...."
"Goed, goed, Kobus, de kinderen hebben daar niet over te beslissen; maar gij, wat hebt gij haar geantwoord?"
"Ik heb haar gezegd dat zij gelijk heeft, dat ik niet beter wensch dan de jonge lieden maar seffens te laten trouwen; maar dat ik eerst mijne vrouw daarover moest spreken."
"En gij waart opvoorhand spijtig, omdat gij voorzaagt, dat ik daarop geen gunstig antwoord zou geven?"
"Om de waarheid niet te verbergen, ja, het is zoo."
"Welnu, gij hebt u niet bedrogen, man. Onze dochter is nog jong genoeg om te wachten; wij kunnen hare tegenwoordigheid nog niet missen. Om eene meid in onze herberg te nemen, daartoe heb ik in het geheel geenen lust."
"Christien, gij zijt niet oprecht," mompelde de baas. "Er speelt u wat anders in het hoofd."
"Het is wel mogelijk."
"Zou het zonder redenen zijn, dat gij den zoon van den secretaris zoo uiterst veel vriendschap betuigt, alsof de grond te hard was voor zijne voeten? Sedert dat die jongen uit de stad is gekomen en hier dagelijks een paar uren rondom onze Lisa draait, hebt gij slechte gedachten gekregen, vrouw."
"Slechte gedachten?" herhaalde zij met een zegevierenden glimlach. "Wil ik u eens iets zeggen, dat u verrassen zal, Kobus? De secretaris heeft mij Zondag, na de vroegmis bij den uitgang der kerk, aangesproken over zijnen zoon Theodoor, en mij gevraagd of wij niet zouden genegen zijn, hem met onze Lisa te laten trouwen."
"Hemel, heeft hij dit waarlijk gevraagd?" riep de baas verschrikt. "Maar gij, Christien, gij hebt hem doen gevoelen dat zulks onmogelijk is, niet waar? Dat wij andere inzichten hebben....?"
"In het geheel niet; ik heb hem gezegd dat ik wensch, dit huwelijk te zien sluiten, maar dat mijn man zoo gemakkelijk zijne toestemming niet zou geven."
"Gij hadt groot gelijk, Christien."
"Ja, maar ik heb er bijgevoegd, dat gij van zulke zaken geene kennis hebt, dat aan de moeder alleen het recht toebehoort om over het lot harer dochter te beschikken, en ik u wel zal overhalen om, met dank of tegen dank, de hand onzer Lisa aan Theodoor te schenken."
"Welnu, ditmaal toch hebt gij u bedrogen!" viel de baas in gramschap uit. "Ik wil van dien Theodoor niet meer hooren. Lisa zal met Frans Houtman trouwen of zij moet in St.-Anneschapraai, voor geheel haar leven! En, komt de zoon van den secretaris wat veel
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.