Eene Gekkenwereld! | Page 6

Hendrik Conscience
was zijn antwoord. "Wat gij doet is wel
nutteloos, maar verraden zal ik u niet."
Ik lag reeds in de alkoof, en had metterhaast de gordijnen zoo dicht
mogelijk toegetrokken. Ondanks mijne koortsige inspanning, bleef er
echter eene smalle spleet, juist voor mijne oogen, zoo dat ik,--of ik er
lust toe had of niet,--gedwongen was te zien wat er in de krocht zou
gebeuren. Binnen de alkoof was het donker als in een graf.
Daar opende men, recht over mij, eene deur welke ik niet had
opgemerkt: het was als scheidde de muur door tooverij van een. Een
tiental kinderen van allen ouderdom, een afzichtelijk oud wijf en eene
jonge vrouw stormden de krocht binnen, en begonnen vóor den
lachenden Jacobus te dansen, terwijl ze, knarsetandende en zich de
lippen lekkende, hun gruwelijk lied herhaalden:
/* Eten, eten, eten; Nog eten, altoos eten! */
Zonderling ras van menschen! Dikke hoofden, dikke lijven, korte dikke
beenen, handen als arendsklauwen, monden tot onder do ooren

gespleten, tanden als domino-steenen, een verwarde rosse haarbos, in
kleverige lokken hun om de kaken waggelende, oogen gloeiend als
vurige kolen en fonkelend van begeerlijkheid.
En hunne kleeding? Vuile, gescheurde lappen van onbekende stof,
vroeger hoog van kleur: rood, goei, blauw; en boven die smerige
lompen een manteltje van grijs leder, dat op hunnen rechterschouder
met een pikkelbeentje was vastgehecht. IJselijkheid der ijselijkheden!
elk dezer mantels was eene menschenhuid; op hunnen schouder kon ik,
aan vier gaten:--neus, mond en oogen,--het masker der slachtoffers
hunner snoode wraakzucht herkennen!
Door de openstaande deur traden nu twee bejaarde mannen binnen. De
eerste, die eene zware knots in de hand hield, moest de Saloc of vader
zijn, want hij riep gebiedend uit:
"Stil in het nest, onverzadelijk gebroed! Houdt uwe tanden gesloten, of
ik streel uwen rug met mijne knots!"
Allen zwegen.
De andere was een grijsaard, geheel gekleed in grauw lijnwaad; op het
hoofd droeg hij een witte kap met afhangende vleugels, evenals de
beelden der oude Egyptische priesters. Ongetwijfeld was hij de offeraar
dezer onmenschelijke schurken.
Beiden naderden tot mijnen vriend Jacobus. De Saloc, terwijl hij met
welgevallen in de gezwollene wangen van het slachtoffer putjes duwde,
zeide tot den grijsaard:
"Malsch en vast als caoutchouc. Wat dunkt u van onzen Ortolaan?"
"Waarlijk een echt koningsbeestje," mompelde de offeraar met
bewondering. "Indien er wat van overblijft, zou ik u aanraden mij een
ribbenstuk geschenk te doen."
"Ik bespreek het hart en de lever!" riep Norica.

"Voor mij de wangen! Ik wil de handen! Ik de voeten! Ik den borstlap!"
klonk het van alle kanten.
Maar de Saloc hief zijne knots boven den hoop schreeuwers, en deze
bedreiging deed hen zwijgend terugdeinzen.
Ondertusschen betastte de offeraar den armen Jacobus, evenals de
beenhouwers doen bij het koopen van een beest, en hij bleef eene lange
wijl zonder spreken.
"Nu, waaraan denkt gij zoo diep?" vroeg hem de Saloc.
"Ik denk, ik denk," was het antwoord, "dat wij zulk uitstekend offer ter
eere van den grooten Mikias zouden moeten bewaren. Uw huisgeest
kan dit niet kwalijk nemen, integendeel. Binnen een paar weken treedt
de zon in het teeken van den Leeuw; dan vieren wij het huldefeest van
den grooten Mikias...."
"Wat bewaren? Niemendal bewaren!" riep de dochter Norica woedend
uit. "Gij zoudt onzen Ortolaan alleen willen opeten? Niet te doen: wij
zullen er vandaag aan smullen tot middernacht!"
"Zwijg, onbeschofte vreetster," wedervoer haar vader. "Gij hebt niets te
zeggen: ik alleen mag hier beslissen,--en, denk ik het raadzaam, aan
den wensch van den offeraar toe te geven...."
Ik zag met verwondering, dat Jacobus begon te weenen.
"Hou u stil, onnoozele schreeuwbek!" snauwde de Saloc hem toe. "Wat
geeft het u, of gij heden of binnen twee weken door onze keel naar de
andere wereld gaat?"
"O, laat mij een enkel woordje spreken!" smeekte Jacobus.
"Wat zoudt gij weten in te brengen? Het zijn uwe zaken niet. Spreek
evenwel."
"Maar, lieve menschen," zeide mijn vriend snikkende, "gij wilt mij nog
eene halve maand in het leven houden? Ik kan bijna geenen adem meer

scheppen. Haast gij u niet mij op te eten, dan zeker, eer de week ten
einde is, ben ik gestikt in mijn vet. Wat zal de groote Mikias, wat zult
gij zelven hebben aan eenen mensch, van ziekte gestorven?"
"Hij heeft gelijk!" riep Norica.
"Ik geloof het insgelijks," mompelde de Saloc.
"Welaan, ik trek mijn voorstel in," zeide de offeraar. "Laat ons eten."
"Eten, eten, eten; nog eten, altoos eten!" klonk het tegen de gewelven,
terwijl de kinderen en vrouwen, door huppelen en zegevierend
handgeklap, hunne blijdschap betuigden.
Jacobus werd op de groote tafel geheven; men kroonde zijn hoofd met
verdorde festoenen, hing hem eenige gekleurde lapjes op borst en
schouders, en zette eenen stoel tegen zijnen rug, opdat hij niet
achterover viele.
De offeraar haalde eene rol perkament uit de tasch van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 48
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.