dat zijn latijn hem den
toegang tot de beschaafde en welvarende kringen van een geheel
werelddeel ontsloot, het nooit verder kunnen brengen dan het vinden
van een uitgever.
Het eenige wat wij zeggen kunnen is dat het in de 15de eeuw nog erger
was. De voortreffelijke Froissart, die als dolend ridder van de pen
eenigszins als een voorlooper van Erasmus beschouwd kan worden;
Froissart, óók van afkomst een burgerjongen, óók opgeleid voor
priester, óók als partikulier sekretaris zijne loopbaan aangevangen,
heeft geen andere keus gehad dan òf zijn talent te begraven, òf een
tafelschuimer te worden.[19] Er was voor zulke geboren auteurs, in
onmin met de kloostercel, niet geschikt voor de routine van het
openbaar onderwijs, in de middeneeuwsche zamenleving geen plaats.
Al de dichters van dien tijd, wanneer zij alleen dichters zijn, zijn
schooijers. Al de prozaschrijvers, wier eenig kapitaal in portefeuille
hun proza is, lijden gebrek.
Door het vinden der boekdrukkunst is die wanverhouding allengs
uitgesleten. Doch Erasmus was jong in een tijdperk van overgang, toen
er reeds zeer vele boeken gedrukt werden, maar nog in lang niet genoeg
om, behalve het dekken van de kosten der uitgaaf, ook in het
levensonderhoud van den schrijver te voorzien. Onbemiddelde auteurs
verbonden zich als korrektoren aan de drukkerijen en ontvingen
daggelden. Van honorarium voor werken van eigen geest was geen
spraak. Het gold zelfs niet voor eervol, geld aan te nemen van een
uitgever.[20] De onbemiddelde zocht het vermogend patronaat van een
man of eene vrouw van de wereld.
Froissart, die niet studeerde; die met geen ander doel dan het
verzamelen van historische anekdoten uit den mond van tijdgenooten
nu het eene dan het andere land bezocht; die met voorbeeldige vlijt er
zich toe bepaalde zijne reeds voltooide verhalen om- en nogmaals om
te werken,--had genoeg, heden aan de gunst eener henegouwsche
prinses, koningin van Engeland geworden, morgen aan de
edelmoedigheid van een half henegouwschen graaf van Blois. Hij kon
zijn werk verrigten zoo maar zijn bed en zijn disch gespreid waren, en
de beschermers niet onbescheiden veel offers van zijne vrijheid
vergden.
Erasmus in geenen deele. Deze had voor zijne studiën onophoudelijk
nieuwe hulpmiddelen noodig; moest op verschillende plaatsen
bibliotheken gaan raadplegen, of gaan spreken met geleerde mannen;
kon er niet komen zonder het minimum eener eigen boekerij of het
diminutief eener eigen studeerkamer.
Niet dat hij van het leven of van zijn vak zooveel eischte als vijftig
jaren te voren den italiaanschen filoloog Filelfo in den schoot gevallen
was. Op zijn achttiende jaar was Filelfo hoogleeraar in het grieksch te
Padua geweest. Venetië had hem het eereburgerschap aangeboden, en
daarbij eene zending naar Konstantinopel, waar hij zijne grieksche
studiën naar hartelust kon uitbreiden. Een hertog van Milaan had hem
overvloedig begiftigd; een paus door schitterende aanbiedingen hem
naar Rome gelokt.[21]
Maar al vlamde Erasmus' eerzucht niet op zulke wijdluftige
onderscheidingen; al zou de herinnering van Filelfo's beklagelijk
uiteinde, het gerucht van Filelfo's ondragelijk humeur, hem eer
waarschuwend afgeschrikt dan aangemoedigd hebben, hij kende zijne
behoeften. Zijne wenschen waren: een mak, maar welgebouwd en
welgezadeld paard voor hemzelf, om naar regts en links zich vrij te
kunnen bewegen; nog een paard voor zijne boeken en
schrijfbenoodigdheden; een derde paard voor een vlug en knap
bediende, desnoods in staat uit naam zijns meesters eene litterarische
boodschap te gaan verrigten; eindelijk een klein vast inkomen, genoeg
om in het onderhoud van knaap en dieren ongestoord te kunnen
voorzien, en onverdeeld zich aan zijne studien te kunnen wijden. Voor
het overige niemands knecht, niemands afhankelijke huisgenoot,
niemands loontrekkend dienaar.[22]
Gedurende den geheelen namiddag van zijn zeventigjarig leven is deze
bescheiden overvloed Erasmus' deel geweest; en hij heeft zijne eenmaal
verworven onafhankelijkheid verdedigd met de angstvallige zorg van
iemand die bij ondervinding den bitteren bijsmaak van het brood der
maatschappelijke ballingschap kende, en hoe zwaar het valt vreemde
trappen te beklimmen. Eene nederlandsche Statenvergadering bood wel
wat laat hem een eervol geschenk in geld aan; engelsche vrienden
hielpen hem aan eene of meer prebenden; keizer Karel V benoemde
hem tot staatsraad, met vrijheid zijn traktement (indien het betaald
werd) te verteren op de plaats zijner keus.
Jaren lang heeft Erasmus op die wijze, eerst bij afwisseling, daarna
voor goed, onbezorgd te Bazel kunnen leven; heeft naar welgevallen
zich kunnen verplaatsen; te Freiburg zich een huis kunnen doen
bouwen; paus Paulus III voor een kardinaalshoed kunnen bedanken; het
zich niet behoeven aan te trekken, dat de inkomsten van een door dien
kerkvoogd hem toegedacht deventersch prioraat hem ontgingen.
Hadden de krachten slechts toegereikt, zijn middelen zouden in het
laatste levensjaar hem niet verboden hebben Besançon als woonplaats
te kiezen, en er den bazelschen hervormingsijver te gaan ontwijken. Uit
zijne nalatenschap, die zevenduizend dukaten bedroeg, konden de
algemeene armen te Bazel ruim bedacht worden, en goede vrienden tot
een aandenken een of ander kostbaar voorwerp ontvangen.[23]
Heeft
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.