klonk, maar als een bloem zonder
hoofd
daar bleef.--
Duizenden arme vogels
sloten ze op in hun kooien dat niet
hun
stemmen klinken zouden, en de stomme
vogels, die nog niet zongen,
leeren 't lied.
Duizend vogels vertrapten ze, tienduizend
roofden ze
't brood, honderdduizend verstomden
ze door bedreiging, en
millioenen maakten
ze dom door de hel van hun domme godsdienst.
Maar wat kon 't geven, waar die lieveling,
de machine, ons roept,
ons leert, ons éént;
waar de arbeid, de bron van het bestaan,
de
moeder aarde die de grondstof geeft,
die één met het werktuig is, één
met ons,
ons leert dat wij één moeten zijn,--wat geeft
daar't dreige'
en doodslaan van een zwakken mensch?
Neen, ondanks dat
duizenden menschen vallen,
ondanks het lage loon, den kinderarbeid,
den vroegen dood van ons allen, ondanks
dat 't fijne lichaam onzer
schoone vrouw,
het breeklijk lichaam der jonge arbeiders
gebroken
wordt bij duizenden, ondanks
moreel' en physische ellend', ondanks
achteruitgang en slavernij, ondanks
werkloosheid, zwerven,
onzeker bestaan,
bloedloosheid van hoofd, angst om ons hart vaak,
armoed van bloed in vleesch en in oogen,
gele voeten, geel gezicht,
arme ooren
en oogen--
maakt de Arbeid, Onze Eigenschap, ons één.
Men kan even goed aan het water zeggen
om niet nat te zijn,--als
aan de arbeiders om niet één te worden.
Eeuwen van jaren straf gaven ze ons,
Duizenden jaren honger gaven
ze ons,
Millioenen jaren strijd gaven ze ons
samen.--Eeuwigheid
hoop geven ze ons.
En de hoop wordt_, het socialisme _komt.
Hoort ge 't niet, vrienden, het geklinkeklank,
het tapprend beuken, het
gepinkepank,
als ge goed luistert?--Luistert, hoort 'n maal?
Daar
over 't Oosten klinkt een rijpe schaal.
Daar over 't Oosten klinkt een
rijpe keel,
en een zwaardvegen, en een zwaardgestreel,
en weer een
beuken en een galmend hameren.
Dat is jong-Siegfried, die is aan 't
verzamelen
van zijne krachten, en hij stort ze in
zijn zwaard,
waarvan hij nu maakt het begin.
Zijn lichaam is een deel van onze
natie.
Hij is de Arbeiders, 't zwaard: Organisatie.
Hoort, hoort, gij
kunt hem bijna van hier hooren."
Het leek alsof hij zelve even luisterd',
of hij van hier uit zijn land
hooren kon,
en of hij 't hoorde. Want hij zonk een poosje
in
aandacht weg, diep en diep in zich zelve.
En wat hij hoorde werd toen
daarop kond
aan de vergadring, die nog dieper luisterd',
nadat zij op
zijn luistren gewacht had:
"Duitschland is één groot land van heel veel lijden
De rijken hebben
zich aan één gesmeed:
de adel, de landheeren, fabrikanten
zijn als
een bond op den nek van het volk.
Maar de arbeidersklasse van heel
Duitschland
wordt één en aldoor meer één, onze macht
wordt
grooter aldra dan die onzer heeren.
Zij rusten op ons--kunnen toch
niet leven
zonder ons.--Wat als wij dan sterker worden
dan
zij?--Dan zijn zij niets, kunnen niet leven
als wij niet willen meer
zooals zij willen.--Hun
leger wordt immers altijd meer ons!--En
de
arbeid is, als wij één zijn, ons."
Het leek of hij wat droomde, of hij ziende
werd van diep denken dat
als droomen is,
En de vergadring ging mee in den droom.
Zij waren
één met hem: allen arbeiders.
Als een gehoor dat één is met een
spreker.
Maar hij richtte zich op en zeide stil:
"Wij zijn al ver in Duitschland, halverwege
bij 't doel. Daar staat 't. Ik
zie 't voor
mijn oogen, het vlamt zilver, daar, daar staat het.
Gij ziet
het ook, vrienden, het Socialisme."
In één opvlamming kort had hij 't gewezen,
van uit zijn kracht, van
uit zijn zeekre hart.
En als een vlam van zilver ging hij zitten.
En zij, zij keken allen op hem.
En Willem keek tot hem vol
ademlooze
verbazing op,--op hem met teere liefde.
En hij zat stil
schuin naar benee te kijken,
de woorden waren weg, zijn hart klopte.
Zijn vriend verrees, de kleine sterke Franschman,
die 't leven lang
voor 't proletariaat
gewerkt had.
Hij leek een gouden rechte vlam,
als in
't glas van een lampje op het koper staat.
Maar zijn stem was
als de stem van de zee,
als ze gehoord wordt met korte rukken,
die
de onophoudelijke wind meedraagt,
en broederlijk in stukken geeft
aan 't land.
"Een ander maal zal ik u meer verhalen.
Nu slechts een enkel woord,
het is al laat.
Het was voorjaar, mijn kindren, en de zoete
luchten vol wolken
vlamde' over Parijs.
Zooals een bloem breekt in de lente, eene
papaver met zijn breede
ronde bladen,
zoo is toen in die stad, voor 't eerst, Europa
een
oogwenk rood socialistisch geweest.
Gij weet het, kindren, het was de Commune.
O zacht klinke de naam
zooals een bloem.
Parijs was toen zoo schoon. Er waren geene
heeren, noch hoeren,
want die lichtekooie
papegaaien zaten saam in Versailles.--
Er
liepen geen prostituees op straat.--
Er dreven geen lijken meer in de
Seine.--
Er werd niet gestolen en niet gemoord.--
Men kwam veel
menschen met de hoop al tegen
op hun gezicht.--Het was het eerste
windje
van dien dag, die eens komt, als alle kindren
zullen lachen
op de hoeken der straten,
en als de kindren ook de menschen lachen.
Zal 'k u een teeken van de toekomst zeggen,
wat ik toen zag in het
oude Parijs?
Er waren geen prostituees op straat--
de lichtekooien in
hun roode zijde
waren weg.--Maar weet ge wàt men zag?.--
De
arbeidersvrouw in het openbaar leven.
Parijs was toen een goudschijnende fakkel.
Parijs was
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.