Een abel spel van Esmoreit | Page 8

Not Available
[266]?Damiet, nu comt hier na, [267]?Ghi selt werden jonghe coninghinne.
De meester:
Hulpt Mamet! dat ic niet uut minen sinne?En come, dat verwondert mi.?O Esmoreit, edel ridder vri,?Die man brachte u in al dit verdriet.?Wat hi u secht, hine meines niet,?Hi hevet tuweert [268] al valschen gront. [269]?Ic cochte u jeghen hem om dusent pont?Van finen goude, die ic hem gaf.
De jonghelinc:
Meester, nu secht mi daer af,?Hoe die saken geleghen sijn.
De meester:
O Esmoreit, bi Apolijn,?Dies es leden [270] achtien jaer,?Dat ic quam ghereden daer,?Esmoreit, op die selve stede.?Nu hoert, wat die keitijf dede:?Daer soude hi u seker hebben versmoert,?Hi sprac tot u soe felle woert,?Dat ghi hem sijn rike sout ondergaen. [271]?Ghi moeste hem emmer [272] iet bestaen,?Dat hoerdic wel an sijn ghelaet. [273]
De jonghelinc:
Meester, vertrect [274] mi alden staet,?Dies biddic u uter maten sere,?Want ic sta al buten kere, [275]?Dat ic die waarheit niet en weet,?Die mijnre moeder dat groete leet?Ende mi dien lachter mocht anedoen.
De meester:
O Esmoreit, bi Mahoen,?Het heeft ghedaen die selve man.?Bi minen god Tervogan,?Hi soude u hebben ghenomen dlijf,?Want hi vermaets hem, [276] die keitijf;?Ic hoeret ende sprac hem aen?Ende seide hem, het ware quaet ghedaen.?Want hi soude doden den jonghen vooght [277]?Alsoe dat ic u jeghen hem cocht?Om dusent pont van goude roet
De jonghelinc:
Bi den Here di mi gheboet. [278]?Die ondaet sal ghewroken sijn,?Eer ic sal eten of drincken wijn,?Nu moeti uwen indach [279] doen!?Waer sidi vader, hoghe baroen,?Ende Robberecht die moerdenaer?
Robbrecht:
Bi den here, dan [280] es niet waer!?Esmoreit, neve mijn,?Ic hebbe oit [281] goet ende ghetrouwe ghesijn,?Ic was noit moerdenaer no [282] verrader.
De jonghelinc:
Swijt, pute soene [283]! het es noch quader?Die ondaet di ghi hebdt ghewracht.?Hoe quam dat nie [284] in u ghedacht?Te vercopen uwes selfs gheboren bloet,?Ende maket minen vader vroet, [285]?Dat mijn moeder hadde ghedaen?
Robbrecht:
Daer willic in een crijt [286] voer gaen,?Esmoreit, wel coene wigant,?Es hier enich man int dlant,?Di mi dat wil tien an. [287]
De meester:
Swijt al stille, quaet tiran! [288]?Ghi soutten hebben doot ghesteken,?En haddi mi niet hoeren spreken,?Daer ic ten aenganghe [289] quam ghereden.?Ic en was nie soe wel te vreden,?Als dat icken jeghen u cochte om gelt.?Ic gaeft u al onghetelt?In een foertsier, [290] was yvorijn; [291]?Noch soude ment vinden in uwe scrijn:?Daer willic onder setten [292] mijn lijf.
De jonghelinc:
Ay mi, Robberecht, fel keitijf:?Met rechte ic u wel haten mach.?Ghi selt nu hebben uwen doemsdach: [293]?Al die werelt en holpe u niet.
Robbrecht hanct men hier.
De jonghelinc noch:
Aldus eest menichwerf ghesciet:?Quade werken comen te quaden loene;?Maer reine herten spannen croene,?Die vol doeghden sijn ende vol trouwen.?Daer omme radic, heren ende vrouwen.?Dat ghi u herte in doeghden stelt,?So wordi in dinde [294] met gode verseilt [295]?Daer boven in den hoghen troene,?Daer die ingelen singhen scoene:?Dies onne [296] ons die hemelsche vader!?Nu seght Amen alle gader.
AMEN.
De meester:
God, die neme ons allen in hoede.?Nu hoert, ghi wise ende ghi vroede,?Hier soe moghdi merken ende verstaen,?Hoe Esmoreit ene wrake heeft ghedaen?Over Robbrecht sinen neve al hier te stede.
Elc blive sittene in sinen vrede, [297]?Niemen en wille thuusweert gaen:?Ene sotheit [298] sal men u spelen gaen,?Die cort sal sijn, doe ic u weten.?Wie honger heeft, hi mach gaen eten,?Ende gaet alle dien graet [299] neder.?Ghenoeghet u, so comt alle mergen weder.
AANTEEKENINGEN
[1] Haarlem 1887.
[2] Bij de oorspronkelijke opvoeringen was het tooneel?hoogstwaarschijnlijk in twee helften verdeeld.
[3] maagd
[4] hooren
[5] te voren
[6] dan kunt ge een wonderlijke zaak vernemen
[7] schurk
[8] oer = oor = erfgenaam
[9] jongen
[10] verdriet
[11] die hem
[12] bewerkte
[13] heer
[14] zwijgt
[15] hoe het
[16] verwenscht
[17] geweest
[18] het leven
[19] grysaard
[20] lusthof
[21] woud, boschrijk land
[22] Bastaert bliven = verstoken blijven (eig. als een bastaard)
[23] schiep
[24] moeite doen
[25] held, strijder, voornaam persoon
[26] Damascus
[27] machtig
[28] doet mij pijn van verdriet
[29] neerslachtig
[30] op den tijd van de metten = vroegdienst in de Katholieke kerk tegen den ochtend. Let op dat een Mohammedaan over de "metten" spreekt!
[31] kersten = christen
[32] tot het Christendom overgaan.
[33] werd
[34] Zoo is het
[35] in de middelned. literatuur in het algemeen benaming voor een heidensche godheid; van het verschil tusschen Mohammedanen en Heidenen waren de Middeleeuwers niet wel bewust
[36] Indien niet wordt gedaan
[37] voorzorg, behoedzaamheid
[38] bedenken
[39] goed van pas
[40] verbijsterd
[41] dat ik niet weet wat te doen
[42] onmiddellijk
[43] onverwijld
[44] in handen krijgen
[45] mijn
[46] Mohammed, hier een Saraceensche afgod
[47] gunst
[48] ik hem
[49] meen ik
[50] of ik zal
[51] macht
[52] te mijner beschikking
[53] bedacht
[54] eigendom
[55] heiden
[56] wij hem
[57] wanen
[58] vlug
[59] draalt
[60] met u mee, in uw bezit
[61] deze plaats is niet duidelijk: wellicht beteekent het "op de gis" "in het wilde weg"
[62] lust
[63] dierbaar aan
[64] die hem
[65] sedert
[66] stellig
[67] volkomen
[68] vertoornd
[69] wyze van doen
[70] vertel
[71] vrees
[72] voortdurend
[73] hem dooden
[74] vanwaar
[75] ter wille van
[76] zoodanige
[77] voor 't verband hier bij te denken: "dat"
[78] onmiddellijk
[79] het land der heidenen
[80] die Balderijs heet, d.i. vermoedelijk Bassora, Z.O. van Bagdad
[81] Turkije
[82] ridder
[83] gewon
[84] geslacht
[85] ziedaar
[86] heet
[87] bezit
[88] ontvangen
[89] geschenk
[90] opvoeden
[91] als
[92] welnu
[93] verbergen
[94] vertellen
[95] na langen tijd
[96] onstandvastig, hier ongeveer in de beteekenis van: "er is geen peil
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 13
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.