zoeken is lang niet
gemakkelijk."
Gelukkig voor Hans en Bob waren ze geen van beiden zoo knap.
"Dolf, nu staat het tusschen ons beiden," zei Door. "Natuurlijk raad jij
het, dat moet je voor je zusje over hebben."
Dolf lachte. "Neen hoor, zoo lief ben ik niet. Vier."
"Mag ik je deze vier dingetjes laten zien als bewijs, dat je getoond hebt
toch wèl zoo'n lief broertje te zijn?" zei Door, Dolf vier knikkers
voorhoudende.
"Maar Door, wat doe jij met knikkers in je zak?" lachte Nel.
"Je weet," zei Door, "dat mijn zaakjes nu eenmaal veel van stuivertje
wisselen houden. Mijn mesje en mijn beurs ben ik al drie dagen kwijt
en daarvoor in de plaats loop ik al meer dan een week met deze
knikkers in mijn zak. Hoe ik er aan kom, weet ik werkelijk niet," zei ze
lachend.
"Ik begrijp het best," zei Nel. "Jij hebt die knikkers zeker ergens zien
liggen en omdat je er nu eenmaal niet van houdt, dat zulke dingen
rondslingeren, heb je ze in je zak gestoken, erg netjes, dat moet ik
zeggen."
"En ik ben het slachtoffer van Doors opruimmanie," zei Dolf. "Nu, ik
ga tellen. Als ik vijftig roep, moet jullie verstopt zijn. Jullie moogt je
alleen in den tuin verstoppen, niet in huis."
"Een, twee," telde Dolf.
Ieder vloog een kant uit. Hans en Bob stonden wel wat verlegen. "Kom
maar met mij mee," zei Door tot Bob. "Ik kruip achter dezen struik, ga
jij achter dien staan."
"O, Door," riep Bob verschrikt.
"Wat is er?" fluisterde Door, omkijkende. "O, maar Bobbie, hoe is 't
mogelijk! Ben jij in Dolfs rooverhol gezakt? Je hadt warempel je
beenen wel kunnen breken. St, houd je maar stil en kruip er zoo diep
mogelijk in. 't Is het mooiste verstopplaatsje uit den geheelen tuin. Als
Dolf dezen kant uit komt, moet je je goed bukken, dan vindt hij je nooit,
eenig. Hoor Fox eens opgewonden zijn, zeker, omdat hij ons zoo hard
heeft zien loopen, daar kan Fox nu eenmaal niet tegen. Als hij ons nu
maar niet verraadt. Stil, Dolf komt dadelijk zoeken. Je zit daar wèl leuk,
hoor."
"Vijftig!" riep Dolf, "Ik ga zoeken."
Geen antwoord, ieder had zeker een plaatsje gevonden.
"Stil toch, Fox en loop niet zoo om mijn beenen, bedaar toch wat."
Maar Fox had hierin in het geheel geen lust. Als een dolleman vloog hij
den tuin door, toen eenige malen langs het kippenhok, zoodat de arme
dieren het bijna bestierven van angst. Daarna zou hij met een vaart in
huis, maar werd bijtijds door Kee, met een "hallo marsch, je niet hier
verstoppen," den tuin weer ingejaagd, zoodat hij ten laatste, moe van
het gedraaf, een middagdutje in het grasveld ging doen.
Dolf zocht en zocht, maar durfde zich bijna niet van den boom begeven,
bang, dat de een of ander uit zijn schuilhoekje te voorschijn springen en
naar de verlosplaats loopen zou, om het hem af te winnen.
"Leni, jij staat achter het kippenhok, een, twee, drie, verlos," riep hij.
"Nel, neen Door, dáár bij het priëel! kom maar voor den dag. Ik ken je
aan je hoed."
"Hoera, voor 't vogelnestje," juichte Nel en kwam met Doors
ingedeukten hoed achter het priëel vandaan. "Gefopt."
"Dat is flauw," zei Dolf teleurgesteld. "Wie kan dat nu ook denken."
"Ja, zoo'n slim zusje heb je nu," lachte Nel, "wees maar blij."
"Nu Door en de tweelingen nog."
"Een, twee, drie verlos!" riep Door, toen Dolf juist den anderen kant
was opgeloopen.
"Dat heb ik je lekker afgewonnen. Wat heb je dat mooi bedacht," zei ze
lachend tot Nel. "Waar mijn vogelnestje toch al niet dienstig voor is."
"Kom, Dolf, nu de tweelingen nog," zei Nel.
"Hé," zei Dolf lachend tot Kee, die gedurende de verstoppartij geheel
tegen haar gewoonte in al dien tijd op de waranda was blijven staan
kijken. "Mij dunkt, je hebt eenige rokken extra aangetrokken van
morgen. Je schort staat heelemaal uit."
"Ja," zei Kee lachend, "één rok heb ik aangetrokken, omdat het de
eerste vacantiedag is en één, omdat Bob en Hansje gekomen zijn."
"Die Kee, die Kee," proestten Nel en Door. "Of je gelijk hadt? Zoo'n
dubbele feestdag mag wel met een paar extra rokken gevierd worden."
"Maar ik moet nu eigenlijk weer aan het werk. En dan is mijn
feestgewaad mij wel wat lastig."
"Ja, dat wil ik wel gelooven," zei Dolf. "Wiens neus voel ik door Kee's
schort heen? Mij dunkt," zei hij, de schort wat op zij schuivende, "mij
dunkt, die van Hansje Pansje."
Hansje schaterde het uit. "Was het geen mooi plaatsje? Je kon mij toch
bijna niet vinden, hè?"
"Neen, hoor. Wie heeft dat wel zoo mooi bedacht?"
"Kee," zei Hans.
"Ik moet nu gauw naar het eten gaan kijken. 't Is maar goed, dat hier
niet elken
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.