"'t Is maar een kip, een witte kip," brulde Dolf.
"Is er,--is er dan geen sneeuwwitje?" vroeg Hans.
"En waar zijn dan de dwergjes, zijn er óók geen dwergjes?" vroeg Bob.
Duidelijk klonk er teleur-stelling in hun stemmetjes.
"Och neen, kleine vent," zei Nel, die nu toch medelijden met hen kreeg.
"Wij noemen de krielkipjes dwergjes, omdat ze zooveel kleiner zijn
dan de andere. Of beter gezegd, Leni geeft de kippenfamilie zulke
mooie namen. Wij zullen jullie straks aan het heele troepje voorstellen.
Als Leni morgen plotseling bericht, dat "Slokop dood in haar hok ligt"
of dat "Asschepoes een ei heeft gelegd," dan gooit Hansje Pansje
misschien van schrik een heele kan met melk om."
Het koffiedrinken liep verder zonder stoornis af.
"Nu, kinderen," zei oom Karel een tijdje later, "ik moet weer weg, hoor.
Ik heb in tijden niet zoo heerlijk gelachen. Waar zijn mijn
kaboutertjes?"
"Hier, paatje," kwam er een stem uit het grasveld. "Ik zit in de zon voor
mijn natte broekspijp en Bobbie maakt een krans voor ons
sneeuwwitje."
"Wel verbazend, jullie hebt het maar druk. Maar de tijd voor een kusje
kan er toch zeker wel af." Toen vlogen twee aardige jongens naar hun
paatje toe. "Dag, paatje, dit kusje aan ma brengen en dit aan Bruno, en
dit...."
"Dank je wel, als ik ze alle weggeef, blijft er voor mij zelf niets over."
"U hebt ze toch zelf eerst een poosje mogen houden," zei Bob.
"Dat is waar ook," lachte vader, "en als poes toevallig op de
muizenjacht is en Bruno maakt een wandeling met vriend Turk, dan
houd ik ze stil zelf, hoor."
"O, oompje, dan is het goed, dat het geen appelbollen zijn, dan kreeg u
vast een overladen maag," lachte Door.
"Vind jij appelbollen misschien "onmogelijk" lekker?"
"Onmogelijk, oompje," zei Door met overtuiging.
"Hier, meisje, heb je dan wat van mij, dan kun je het geheele
gezelschap op appelbollen trakteeren."
"Dank u wel, hoera! Kinderen, vanavond zal een regiment appelbollen
zijn intrede in den huize Van Brakel doen."
"Met het oog op onze logétjes vind ik beter de appelbollenpartij tot
morgen uit te stellen," zei moeder. "De kleuters moeten vanavond niet
te laat naar bed."
"Dus morgen, heerlijk," zei Nel.
"Maar Bob, wat doe je toch?" vroeg Door.
Bobbie, voorover in het gras liggend, zat Julia aandachtig te
bestudeeren. Al een paar keer had hij moeite gedaan haar oogleden op
te lichten, zoodat poes, wie deze handtastelijkheden blijkbaar danig
begonnen te vervelen, bedaard Bob den rug toekeerde, langzaam, met
deftige passen, om het perk met viooltjes heen stapte en toen op
eenigen afstand van haar kleinen plaaggeest ging zitten. Ze kneep haar
beide oogjes toe tot op een kiertje, vleide haar staartje met het grappige
zwarte puntje keurig langs haar voorpootjes en bleef zóó in diep
nadenken verzonken.
"Effentjes kijken, hoe laat het is," antwoordde Bob.
"Hoe laat het is. Denk je dan soms, dat onze Julia een horloge draagt?"
"Jaap zegt," zei Bob, "dat de oogen van een poes net klokjes zijn; je
kunt er op zien, hoe laat het is."
"Ja," zei Hans, "Jaap zegt: als 't pilletje in zijn oogen als een recht
streepje omhoog staat, is het twaalf uur."
"Het pilletje? O, de pupil," gierde Door.
"Nel, Dolf en Leni, hoort eens, wat onze logétjes vertellen. O,
"onmogelijk" leuk!"
"'t Is maar jammer," zei Dolf lachend, "dat de poesjes zelf zoo weinig
pleizier van hun horloge hebben."
"Maar 't is nu zeker al veel later," zei hij, naar Julia kijkend, die nu het
heele troepje met haar ernstige oogen zat op te nemen.
"Het pilletje lijkt in 't geheel niet op een recht wijzertje. Kijk, 't is een
klein, zwart balletje."
"Ja," zei Hans, "hoe laat zou het nu wel zijn? Misschien wel tien uur.
Kijk eens, Bobbie."
Bobbie knikte, hij wist het niet precies. Hij vond het een moeilijk
geval.
"Tien uur is het gelukkig nog niet," zei Nel.
"We kunnen nog best een spelletje doen. Zullen we verstoppertje doen
met verlos?"
"Ja, best! Wie doet er mee?"
"Ik, ik," klonk het van alle kanten.
"Eerst er om raden, wie zoeken mag," stelde Door voor. "Ik zal wat uit
mijn zak nemen. Wie het aantal raadt, mag zoeken."
"Mag?" lachte Dolf. "Zoeken is toch geen pretje?"
"Nu moet dan," verbeterde Door. "En als niemand het raadt, ben ik de
ongelukkige. Nu?" zei ze, nadat ze iets uit haar zak had genomen en
Nel haar hand voorhield. "Hoeveel raad je? één, twee, drie, vier, vijf of
zes?"
"Drie."
"En Leni?"
"Twee," zei Leni, na zich een tijdje bedacht te hebben.
"En onze logé's?"
"Moeten we beiden hetzelfde raden?" vroeg Hans, die nooit zoo'n
spelletje had mee gedaan.
"Neen, ieder mag op zijn beurt raden, maar als Hans het raadt, helpt
Bob zoeken en als Bob zoo knap is, Hans. Want
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.