heb," lachte mevrouw Van Brakel.
"Geraden."
"Dat Hansje Pansje, Mammi?" kwam Frits met zijn lief stemmetje er
tusschen.
"Ja, kleine vent. Hansje Pansje. Nu zullen we maar eerst een boterham
gaan eten. Jullie buikjes zijn zeker leeg en hol."
Hans en Bob knikten, dat hunne bolletjes er bijna afrolden en natuurlijk
deed Fritsjes bolletje op de maat mee.
"Daar komen vader en oom Karel al aan. Door, zet gauw den grooten
stoel met het kussen voor oom klaar."
"Och, kijk eens, Bobbie, wat een aardige poes," riep Hansje. "Effentjes
haar een kusje geven, tante?"
"Zeker, geef jij Julia maar een kusje."
Maar Julia had op dat oogenblik in 't geheel geen lust in een kusje en
stapte statig den tuin in, zonder ook maar naar de jongens om te zien. 't
Was duidelijk, dat zij zich eerst wat wilde opknappen, voor ze aan
Hans en Bob zou worden voorgesteld. Met één sprongetje zat ze op de
schutting en ging toen kalm haar toilet maken.
Ja, Julia was een ijdel poesje.
"Is ze bang, dat wij haar in den staart willen knijpen, of bij een
achterpoot in de hoogte tillen, zooals Jaap altijd doet, tante?"
"Jaap, wie is Jaap?"
"Jaap harkt onzen tuin op. En als hij kikkers vindt, doet hij ze in een
doosje. Een kikkertje spant hij er voor, dat is het paard, zegt hij. Bobbie
en ik vinden uit rijden gaan prettig, maar niet als we kikkers waren. En
dan met zoon kikkerpaard, dan zouden we zeker zeeziek worden. Want
dat doosje wipt zóó, hup, hup, net als de kikker. Bobbie en ik hebben
eens het doosje opengemaakt, toen Jaap in 't gras een koetsiertje zocht."
"En was Jaap ook boos, toen hij het zag?"
"Hij lachte. Jaap wordt nooit boos. Hij zei.... wat zei hij ook weer,
Bobbie?"
"Hij maakte het kikkerpaard los en zei: "ga maar gauw naar je
vrindjes."
"Toch aardig van Jaap," lachte Nel.
"Jaap maakt ook altijd wagentjes van wortels en kransjes van bloemen.
Dan doet hij poes en Bruno er een om. Maar die vinden dat niet prettig,
hoor. Jaap zegt dan altijd, dat ze jarig zijn. Maar zoo vaak kun je niet
jarig zijn. Maatje zegt, maar eenmaal in 't jaar en een jaar duurt heel
lang, hè tante?"
"Zeker, heel lang, maar eet nu eerst jullie boterhammen. Vader heeft
niet zooveel tijd."
"Gaat u al zoo gauw weg, oom?"
"Ja zeker, Door. Ik heb even mijn kaboutertjes hier gebracht, maar veel
tijd heb ik niet. Maar Dorus, kind, ik begrijp niet, hoe het komt, maar ik
kan niet zeggen, dat ik gemakkelijk op dezen stoel zit. Het schijnt aan
het kussen te liggen. Ik zal het dingetje er maar even uitnemen. Wat is
dat?" zei Oom, en hield Doors hoed geheel platgedrukt in de hoogte,
"die stumperd kon zijn pleizier ook wel op onder het kussen."
"O moeder!" Door werd zoo rood als vuur.
"O, kijk eens, kijk eens, je hoed lijkt wel een vogelnestje," riep Dolf.
"Door, Door, zul je dan ook nooit eens een beetje netter worden," zei
mevrouw Van Brakel hoofdschuddend. "Reken er maar op, dat je den
geheelen zomer met je vogelnestje moet blijven loopen. Zulke slordige
meisjes zijn geen nieuwe hoeden waard. Waar blijft Leni toch? Dolf, ga
jij haar eens roepen, zij is zeker weer bij het kippenhok. O, daar komt
ze juist aan. Leni, kind, waar blijf je toch?"
"O, moesje, sneeuwwitje deed zoo raar," zei Leni schreiende. "En nu is
ze dood, ze ligt geheel stijf en de dwergjes loopen om haar heen en
begrijpen er niets van."
Hans, die juist zijn glaasje melk in de hand hield, liet het van schrik uit
zijn handen vallen, zoodat alle melk van de tafel op zijn broek en
vervolgens op den grond stroomde.
"O, paatje, hier, hier--is een sneeuwwitje."
"En--enne, ook--dwergjes," zei Bob met een hoogroode kleur.
Leni, die in het geheel niet verwacht had, dat dit bericht zoo'n
uitwerking op de tweelingen zou hebben, bleef als versteend in de deur
staan. Moeder, vader, oom, Dolf en de meisjes barstten in een
onbedaarlijk lachen uit. Fritsjes hoog stemmetje hoorde men gedurig
boven alles uit.
"O, mammi, Hansje Pansje glaasje melk omgesmijt. Stout Hansje
Pansje, hè mammi?"
"O, houd op, ik kan niet meer," gilde Nel. "Jongens, kijk me als je
blieft niet zoo verbaasd aan. Ik houd het niet uit. 't Is tè mooi."
Door rende de kamer uit om een vaatdoek.
Hans en Bob keken met verwonderde gezichtjes het geheele gezelschap
aan. 't Had er veel van, of allen een uitvoering ten beste gaven en Hans
en Bob het publiek uitmaakten.
Toen het gelach even bedaard was, zei Hans, als om zich te
verontschuldigen, half schreiend: "maar, paatje, Leni zei het toch."
"Ja, ja, Leni zei het ook, ventje," en weer proestte oom Karel het uit.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.