Een Jolig Troepje | Page 4

Marie Leopold
behoeft nooit naar je dingen te zoeken. Maar als ik mijn hoed of
mijn mantel ergens neerleg, kan ik ze later nooit terugvinden."
"Ik leg ze ook niet "ergens" neer."
"Zoo? Wat doe jij dan?"
"Ik hang ze op den stander natuurlijk."
"Ik durf wedden, als ik mijn hoed dáár hang, dat hij toch weg is, als ik
hem hebben moet."
"Probeer 't eens," lachte Nel. "Drie dagen kun je 't misschien wel
volhouden," en weg holde ze.
"Moesje, weet u hem ook?"
"Neen, werkelijk niet."
"'t Is zoo'n "onmogelijk" zoeken, als je in 't geheel niet kunt bedenken,
waar zoo'n ding zit," zuchtte Door wanhopig.
"Mag Foxje mee, vader?"
"Neen, jongen, geen honden aan den trein."

TWEEDE HOOFDSTUK.
DE LOGÉTJES.
Vijf minuten later was 't heele gezelschap op weg naar het station,
behalve moeder, die met Fritsje liever thuis bleef, en Door, die als een
wanhopige kamer in, kamer uit rende om haar hoed te zoeken. Met
donderend geraas kwam de trein binnenstuiven.
"Zag je de coupé met de vlaggetjes?" riep Nel opgewonden. "Ik durf
wedden, dat ze daarin zitten. Dat is net iets voor oom Karel."

Nel en Dolf renden er naar toe. Vader en Leni konden zoo vlug niet.
Maar voor ze bij de coupé kwamen, was mijnheer Van Lichtenvoorde
met zijn beide jongetjes al uitgestapt. 't Was een vroolijke begroeting.
"Zagen jullie onze vlaggetjes wel?" vroeg Hans.
"Nou, òf we," zei Dolf. "Nel zei dadelijk, dat jullie zeker in die coupé
zat. Pas op, houd ze vooral voorzichtig vast. 't Is hier zoo druk."
"Hoera, daar heb je Door. Zie ze eens loopen," zei Nel.
"Dag oom, dag jongens!"
"Dag Dorus," zei oom Karel, "meisje, meisje, wat heb je geloopen."
"Maar Door, wat heb je nu op?" vroeg Nel.
"Mijn ouden tuinhoed. Ik kon mijn schoolhoed nergens vinden. Ja,
waar dat ding nog eens vandaan mag komen, ik weet het niet," zei ze
met een grappig wanhopig gezicht.
"Kinderen, ga jullie nu vooruit," zei mijnheer Van Brakel, "oom en ik
komen dan langzaam achteraan."
"Zullen we een wedloop houden, wie 't eerst bij de brug is?"
"Uitstekend," vond Nel. "Ik neem Hans; Door, neem jij Bob en Dolf
Leni. Eén, twee, drie; neen Dolf, allen te gelijk beginnen, een beetje
achteruit. Ziezoo, nu staan we allen goed: een, twee, drie!" Daar gingen
ze.
"Gewonnen!" riep Door, nog hijgende en blazende. "Bob, jongen, steek
je vlag op."
"Als die dikke mijnheer ons niet in den weg geloopen had, waren wij
jullie vóór geweest," zei Nel, die met Hansje nummer twee was.
"Dikke heer, of niet, wij hebben het gewonnen. Maar kijk Dolf eens:
die schiet warempel niet hard op. O, ik zie het al, Leni zwoegt onder

haar nieuwe schoenen."
"Als je van zwoegen onder iets wil praten, dan zou ik zeggen, dat jij
zwoegt onder je kostelijk mooie tuinhoedje," lachte Nel. "Je ziet
tenminste zoo rood als een kreeft."
"Eindelijk," zei Leni met een ongelukkig gezichtje, "die nare
schoenen."
"Dat was een treurige wedloop, hè Leen? Jij moet je linker en rechter
feestdag maar zoo gauw mogelijk uittrekken, als je thuis komt, dan vier
je opnieuw feest. Maar kom, we moeten voortmaken. Pa en oom Karel
zullen ons nog inhalen. Geef mij maar een arm, hinkelepinkje."
"Doortje, is de koffer al gekomen?" vroeg Hansje.
"De koffer? Nee, hoor, ten minste ik weet er niets van."
"'t Is een heele groote, wel van dit paaltje tot dat."
"Hij is nog véél grooter," zei Bob gewichtig, "wel zóó." Hij liep vooruit
om aan te toonen, hoe groot wel.
Hans hield zich stil, hij vond, dat Bob den koffer nu wel wat héél groot
maakte. Maar hij vond het toch jammer dit te zeggen.
"Dan ben ik toch werkelijk bang," zei Nel, die best begreep, dat Bob
overdreef, "dat die reuzenkoffer niet bij ons de voordeur in kan en dus
in 't geheel niet in jullie slaapkamertje kan staan. Ma zal hem dan zeker
wel in het schuurtje laten zetten."
"In het schuurtje?" Een paar verschrikte oogen keken Nel aan. "Onze
mooie koffer?"
"Ja, waar de cokes en de turf geborgen wordt."
"Misschien is hij toch wel een beetje kleiner. Zou hij niet een beetje
kleiner zijn, Bobbie?"

Bob knikte. "Maar 't is toch een groote."
"Moesje, daar zijn we. Oom en Vader komen achteraan."
"Dag, jongens; wèl, wèl, wat hebben jullie mooie vlaggetjes."
"Spritsje, vlagje, Mammi?" vleide kleine Fritsje.
"Mag Fritsje je vlagje even hebben, Bob?"
"Hoera, ma vergist zich. Dit is Hans en dat is Bob. Nu zal ik jullie eens
even door elkaar rommelen. Niet kijken, ma." Dolf draaide Hans en
Bob als twee tolletjes om elkaar heen. "Doet u nu de oogen maar weer
open. Nu ...?"
"Ja, jongens, dat is niet gemakkelijk. Ik geloof ... ik geloof ..., dat ik
hier Hansje Pansje bij 't oor
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 38
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.