engelsch verstond, woonde. Op dien tocht landden zij aan eene vlakte, waar de inlanders hen zoo vijandig ontvingen en eene zoo dreigende houding aannamen, dat zij genoodzaakt waren, zich spoedig weder in te schepen. Een hevige storm veroorzaakte daarop groote schade aan hunne kano's, waarvan een zelfs geheel verloren ging. Van hunne vaartuigen beroofd, namen zij nu de wijk in een verlaten kreek, ten zuiden van Vuurland, waar zij, blootgesteld aan de hevige koude en met een geringen voorraad van mondbehoeften, van week tot week uitzagen of niet een voorbijvarend schip hen redden zou. Naarmate de voorraad slonk, werden zij ziek en stierven allen, een voor een, den verschrikkelijksten hongerdood. Eenigen tijd daarna vond men hun dagboek, waarin men het eenvoudig, hartroerend verhaal van hun lang martelaarschap kon lezen tot op den laatsten levensdag van den laatst overgeblevene, kapitein Gardiner.
In 1854 werd de Allan Gardiner, in Engeland voor rekening van het Genootschap voor de zending in Zuid-Amerika gebouwd, naar Vuurland gezonden. Men koos een van de Falklandseilanden, het eiland Keppel, om daar een post te vestigen, waarheen men de Vuurlanders, die geneigd schenen het Christendom aan te nemen, zou overbrengen om verder hunne opvoeding te voltooien. In 1858 werden, onder leiding van den heer Pakenham Despard, de eerste Vuurlanders naar die missie gebracht: het waren Jemmy Button, een van de Vuurlanders van Fitz-Roy, met zijne familie; voorts drie volwassen paren en twee jonge knapen.
Meenende nu het vertrouwen van de Vuurlanders gewonnen te hebben, achtten de zendelingen in 1859 het oogenblik gekomen om zich in het land zelf dier wilden te gaan vestigen. Onder leiding van den heer Philips en van kapitein Fell van de Allan Gardiner, begaven zij zich dus naar Woollya, op de kust van het eiland Navarin, waar zij aanvankelijk goed werden ontvangen. Maar eenige dagen later, op Zondag, 6 November 1859, terwijl zij godsdienstoefening hielden in eene tot kapel ingerichte hut, werden zij door de inlanders overvallen en allen vermoord. Deze ramp verdoofde evenwel den moed niet van de zendelingen, die op het eiland Keppel waren achtergebleven. Een vaartuig, uitgezonden om te ontdekken wat er van hunne ongelukkige broeders geworden was, keerde terug met den jongen Vuurlander Okokko, die geen deel aan den moord had genomen, maar ook niet bij machte was geweest om dien te verhinderen. Hij was vergezeld van zijne vrouw, en van hem leerden de overgebleven zendelingen de vuurlandsche taal, waarin met name de heer Bridges, de tegenwoordige directeur der missie, die zich in 1802 op het eiland Keppel bevond, snelle vorderingen maakte.
In 1863 keerde de Allan Gardiner, die naar Engeland was geweest om gekalefaterd te worden, naar het eiland Keppel terug met den reverend Stirling; aanstonds werden nu op nieuw betrekkingen aangeknoopt met de bewoners van Vuurland zelf. Deze wilden waren ten hoogste verbaasd toen zij bespeurden dat de blanken er niet aan dachten, wraak te nemen over den voor weinige jaren gepleegden moord aan de zendelingen, wier lijken werden teruggevonden en den 11den Maart 1864, met groote plechtigheid te Woollya begraven. Sedert dien tijd bracht men naar de Falklandseilanden een vijftigtal Vuurlanders, bij groepen van acht of tien te gelijk; zij ontvingen daar eenig onderricht, waarna zij naar hun land terugkeerden en hunne oude zwervende levenswijze hervatten.
In 1865 nam de heer Stirling vier jonge Vuurlanders, van dertien tot achttien jaren, mede naar Europa. Zij bleven zestien maanden in Engeland, waar zij zich onderscheidden door hun goed en ordelijk gedrag, door hunne scherpzinnigheid en vlugheid van begrip. Een van hen stierf op de terugreis, den tweeden April 1867, na eene langdurige ziekte: een ander overleed kort daarna den 24sten Juni; een derde eindelijk bezweek in Maart 1874.
In 1868 werd een klein station gevestigd te Liwaya, op het eiland Navarin, op den zuidelijken oever van het Beagle-kanaal, en in Januari van het volgende jaar vestigde de heer Stirling zich geheel alleen te Ooshooia, op den noordelijken oever van het kanaal, tegenover Liwya. Er was daar eene goede ankerplaats, bosch, water in overvloed, en een grond geschikt voor akkerbouw en veeteelt.--In het begin van 1870 vestigde de reverend Th. Bridges. die een groot deel van zijn leven onder de Vuurlanders op Keppel had doorgebracht en die tot superintendent der missie was benoemd, zich te Ooshooia, met twee bekeerlingen, waarvan de een een bekwaam timmerman en de ander landbouwer was. Hoezeer men met de werkzaamheden zoo veel mogelijk spoed maakte, verliepen er toch twee jaren eer het etablissement te Ooshooia gereed was.
Wie tegenwoordig te Ouchouaya komt, ziet daar een soort van dorp, met een zeker aantal huizen in plaats van hutten, eene kerk, eene school en een weeshuis. De heer Bridges heeft eene vuurlandsche grammaire vervaardigd en een zeer uitgebreide woordenlijst saamgesteld. Hij heeft ook het Evangelie van Lucas in de taal der inlanders overgezet; deze vertaling is, in vijfhonderd exemplaren, te Londen gedrukt. Den 13den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.