jaren
voordat er een mensch was om op hem te letten en zich af te vragen
waarom hij het deed.
Diep in de wildernis is Mooweesuk schuw en steeds op zijn hoede voor
gevaar, als de meeste dieren in 't wild daar; maar als ge heel stilletjes
naar hem toesluipt, of als hij u onverwachts bij zich ziet, is hij vol van
de nieuwsgierigheid van het boschvolkje om er achter te komen wie ge
zijt. Eens, op den langen transportweg van St. Leonards naar den
bovenloop van de Restigouche, zag ik Mooweesuk op een rotsblok aan
een forellenbeek zitten, druk bezig iets uit te spoelen, dat hij juist
gevangen had. Ik kroop op handen en voeten naar den kant van een
oude brug op hem af, toen de balken onder mijn gewicht kraakten en
hij van zijn wasscherij opkeek en me zag. Onmiddellijk liet hij zijn
vangst in den steek en kwam de beek op, half wadend, half zwemmend,
zette zijn voorpooten op de lage brug, stak zijn kop over den rand en
keek aandachtig naar me, met zijn gezicht geen tien voet van het mijne.
Hij verdween na een poosje en ik kroop naar den rand van de brug om
te kijken wat hij aan 't spoelen was. Een flauw gekrabbel deed me
omkijken en daar had je hem met zijn voorpooten over den anderen
bruggerand, terwijl hij dat wonderlijke mensch-ding nakeek, dat hij nog
nooit eerder gezien had. Hij was de brug onderdoor gegaan om van den
anderen kant naar me te kijken, zooals een vos zonder mankeeren doen
zal, als we ons rustig genoeg houden. Het wild dat hij spoelde was een
groote kikker, en na een poosje liep hij in een kring om de brug heen,
greep zijn buit en verdween in de bosschen.
In de nabijheid van steden, waar er veel op hem gejaagd wordt, is
Mooweesuk schuwer geworden, evenals de vos, en heeft tallooze listen
geleerd waar hij vroeger niets van kende. Toch geeft hij zelfs hier, als
hij maar jong aangetroffen wordt, blijk van een wonderlijke
onbevreesdheid en zelfs van een zeldzaam vertrouwen in den mensch.
Eens vond ik vroeg in den zomer een jongen waschbeer aan den voet
van een heuvelkam, die naar een rotsrichel een paar voet boven zijn
kop keek en jammerde, omdat hij er niet op kon komen. Het was hem
blijkbaar een verrassing, dat zijn klauwen op de harde rots niet
denzelfden indruk konden maken als thuis op den boom, waarin hij
geboren was. Hij spartelde niet tegen--scheen het eigenlijk als de
natuurlijkste zaak ter wereld te beschouwen--toen ik hem opnam en
hem op de richel zette waar hij om jammerde, maar net als een klein
kind wou hij een oogenblik later weer naar beneden en ik deed naar 't
hem behaagde. Toen ik wegging liep hij me piepend na, zijn eigen hol
en zijn makkers in de helling vlakbij vergetend, en hij was niet
tevreden, eer ik hem opgebeurd had. Toen rolde hij zich in de holte van
mijn arm op en ging volmaakt tevreden slapen.
Weldra werd hij wakker, spitste zijn ooren en draaide met zijn kop op
hondenmanier, om een geluid dat te zwak voor mijn gehoor was, en
duwde met zijn onderzoekenden neus heelemaal over me heen, zelfs in
mijn boord, waar 't net een gevoel was alsof er een stukje ijs langs mijn
hals kroop. Pas toen hij zich met zijn klauwen een weg naar den
binnenkant van mijn jas gebaand, en zijn neus in mijn vestzak gestoken
had, ontdekte hij de oorzaak van de geheimzinnige geluiden die hij had
gehoord. Het was mijn horloge dat tikte, en in een oogwenk had hij het
er uitgehaald en was hij met het glimmende ding aan 't spelen, even
verrukt als een kind met een nieuw stuk speelgoed. Het werd een
heerlijk huisdier, vol grappen en snakerijen, dat kuikens ving door net
te doen of hij sliep als ze hun hals naar de kruimeltjes in zijn bak
kwamen uitrekken, dat zich dood hield als hij op "ondeugde" betrapt
werd, dat uit een flesch dronk, en dolblij was als hij de jongens
achterna naar de bosschen mocht, waar hij heelemaal wild werd van de
pret, maar ze tegen de schemering weer naar huis volgde, en dat er
eindelijk in zijn eentje naar zijn eigen boom van doorging om den
winter door te slapen--maar over dat alles moet ik ergens anders eens
vertellen.
Evenals de beer is Mooweesuk een vreedzame baas en houdt zich strikt
bij zijn eigen zaken als hij ver in 't rond door de bosschen zwerft; niet
uit angst, want geen dier, behalve misschien de veelvraat, wat een
vreeselijk beest is--geeft zoo weinig om gevaar of trotseert het zoo
koelbloedig, of met zoo'n moed, als het komt. Van een paar honden
trekt hij zich niet veel
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.