Een Broertje van den Beer | Page 9

William J. Long
aan. Als hij ze op zijn spoor hoort, klimt hij
gewoonlijk in een boom om ze uit den weg te gaan; want onze hond,
anders dan zijn wilde broeder, de wolf, is een bemoeial en moet
iedereen altijd lastig vallen; en Mooweesuk, evenals de meeste dieren
in 't wild, houdt van den vrede, jaagt slechts als hij honger heeft, en zal
altijd, als hij even kan, liever standjes vermijden. Als hij op den grond
betrapt wordt, of in 't nauw gedreven, of tot handelen genoopt door een
plotselingen aanval, gaat hij met zijn rug tegen den naasten boom of
steen staan om zijn vijanden te verhinderen hem van achteren te
betrekken, en dan vecht hij tot hij dood is, of tot er geen van zijn
vijanden meer over is om hem lastig te vallen, waarna hij weer kalm
zijns weegs gaat.
Het doet er niet toe hoe ongelijk de strijd is of hoe vreeselijk hij op zijn
kop krijgt, ik heb nog nooit een waschbeer zien versagen of zijn hielen
lichten en op de vlucht slaan. Als er veel honden zijn en hij bij een
meer of een rivier is, zal hij ze naar het diepe water voeren, waar hij
thuis is, en door snel in kringen te zwemmen zal hij ze een voor een
insluiten en ze eens en voor goed buiten gevecht stellen. Hij gaat dan
bijna altijd op dezelfde manier te werk. Hij schiet plotseling op den
hond los dien hij tot zijn slachtoffer heeft gekozen, grijpt hem met een
arm om den nek, zaagt uit alle macht met zijn sterke tanden op zijn kop,
terwijl hij hem tegelijkertijd met zijn vrijen klauw over de oogen
zwiept, en dan gaat hij met zijn volle gewicht op den kop van den hond
hangen, om hem onder water te werken en al wat er nog aan vechtlust
in hem steekt te verdrinken. Dat is gewoonlijk genoeg voor een hond;
en Mooweesuk zal zich, zonder eenig letsel en met de grootste
tegenwoordigheid van geest, bliksemsnel op zijn volgend slachtoffer
storten.

Gelukkig zijn zulke veelbewogen dagen zeldzaam in Mooweesuk's
leven en weet de waschbeer in de wildernis er weinig van af. Zijn leven
is gewoonlijk van 't begin tot het einde vreedzaam, vol lekkers en slaap
en spel en een steeds grooter kennis omtrent de bosschen. Hij wordt in
de lente geboren, een heel klein, blind, naakt kereltje, als een mollen-
of berenjong. Wanneer hij grooter wordt, klimt hij naar den ingang van
zijn hol en zit daar urenlang als aan een venster, met niets dan neus en
oogen zichtbaar, uit te kijken naar de nieuwe, vroolijke, ruischende
wereld der bosschen, en slaperig in den blikkerenden zonneschijn te
knipoogen. Dan komen de lange uitstapjes met zijn moeder, eerst
overdag, als de roofdieren rustig zijn, dan in de schemering, en
eindelijk de lange nachtelijke tochten, waarin hij door zijn leidsvrouw
te volgen tallooze dingen leert, die een waschbeer weten moet: dezelfde
paden te nemen tot hij de bosschen door en door kent; zijn
onderzoekenden neus in elke spleet en barst te steken, want de
lekkerste beetjes die er op zijn spijskaart staan schuilen op zulke
plaatsen; een slaapje te doen als hij moe is, waarbij hij op zijn
voorhoofd rust om zijn vroolijk geteekend snuitje te verbergen en te
maken dat hij even weinig in 't oog valt als een rotsblok of een bemoste
boomstomp; uit den hoogsten boom te springen zonder zich pijn te
doen; en als hij een hol in den grond of tusschen de rotsen in gebruik
heeft, op eenigen afstand van den ingang nog een uitweg te hebben en
onder geen omstandigheden zijn hol anders dan door de voordeur
binnen te gaan. Er schuilt groote wijsheid in dit laatste wat er geleerd
wordt. Als een hond een hol vindt met een spoor dat er altijd van
uitgaat, loopt hij weg, want hij weet, dat het nergens toe dient hier te
blaffen; maar als hij een gat vindt waar een spoor binnengaat, meent hij
natuurlijk, dat het wild er in zit en blijft hij huilen en krabbelen zonder
dat ooit de gedachte in zijn mallen kop opkomt, dat er nog een andere
uitgang kan zijn. Terwijl hij graaft en een onvergeeflijk lawaai in de
stille bosschen maakt, zal Mooweesuk ondertusschen om 't hoekje aan
den binnenkant van het gat zitten wachten, tot ze een gelegenheid krijgt
om den hond in zijn neus te bijten of hem zijn poot te verpletteren; of
anders zal ze kalmpjes met haar jongen de achterdeur uitglippen en ze
naar een hollen boom brengen, waar ze tot de hond weggaat rustig
kunnen slapen en niet bang hoeven te zijn.

Tegen den tijd dat de eerste sneeuw valt zijn de jonge waschberen
volwassen en sterk genoeg om goed voor zichzelf te zorgen; en dan,
weer net als de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 40
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.