van haar na; net als jonge beren
doen, wanneer ze door de bosschen zwerven.
Bij den ingang van het hol ging ze op zij en de jongen verdwenen een
voor een naar binnen. De moeder keek en luisterde nog even, en toen
een helder, trillend geluid door de schemering aan kwam drijven, liep
ze haastig door het bosch weg. Een oogenblik later zag ik haar aan den
oever van het meertje met een grooten waschbeer, haar mannetje
waarschijnlijk, dat in z'n eentje in een anderen hollen boom had
geslapen; en met z'n beiden trokken ze langs den oever weg om te
visschen en kikkers te vangen.
Nauwelijks was de moeder verdwenen, of de jongen kwamen hun hol
uit en begonnen samen te spelen, terwijl ze als een nest jonge vossen
over elkaar rolden en duikelden. Ze deden het wel alleen voor hun
genoegen, maar toch oefenden ze elken klauw en spier voor 't harde
werken, dat een waschbeer doen moet als hij voor zichzelf heeft te
zorgen. Na een poosje liet een van de jongen zijn spelende broertjes in
den steek en ging naar den kastanjeboom terug langs denzelfden weg
dien hij gekomen was, terwijl hij elken draai, elke wending van het
spoor volgde, alsof er een pad was--en dat was er waarschijnlijk wel
voor zijn oogen en neus, ofschoon de mijne er geen konden ontdekken.
Hij klom den boom in, alsof hij ergens op uitwas en verdween in het
gat, waar ik het kleine ding al krabbelend en piepend binnen in den
boom naar beneden kon hooren scharrelen. In een oogwenk verscheen
hij weer met iets in zijn bek. In het halfdonker kon 'k niet uitmaken wat
het was, maar toen hij terugkwam en op geen tien voet afstand langs de
plaats heenging, waar ik me verstopt had, richtte ik mijn kijker op hem
en zag het duidelijk--een kleinen, krommen houtknoest, het eenige stuk
speelgoed, dat men in bijna elke woning zal aantreffen, waar het
Broertje van den Beer gewoond heeft.
Hij bracht het naar de plek, waar de jonge waschberen aan 't ravotten
waren, ging tusschen hen in liggen en begon in zijn eentje te spelen,
door het speelgoed heen en weer te laten glijden in zijn merkwaardige
voorpooten; hij wierp het op en ving het weer en rolde het om zijn hals
en onder zijn lichaam door, zooals een kind met maar één stukje
speelgoed doet. Een paar van de andere waschberen gingen meedoen en
het kromme knoestje rolde tusschen hen heen en weer, werd
rondgedraaid en opgevangen en verstopt en teruggevonden,--alles vol
zwijgende aandacht en met een pret, die zelfs in de schemering
onmiskenbaar was.
Midden onder dit rustige spelletje klonk er een flauw geklater en
watergeplas; de waschbeertjes lieten hun speelgoed vallen en stonden
met oogen, die glinsterden achter hun donkere brillen, met trekkende
neuzen en gespitste ooren naar het plassen op den oever van het meertje
te luisteren. De moeder was daar druk met iets bezig, dat ze gevangen
had; en weldra kwam ze voor den dag en de kleintjes vergaten hun spel
in de vreugd van het eten. Maar het was te ver weg en de schaduwen
waren nu te donker om te zien wat het was dat ze mee naar huis
gebracht had, en hoe ze het onder hen verdeelde. Toen ze weer
heenging, was het donker genoeg geworden om veilig te zijn en de
jongen volgden haar alle achter elkaar naar den oever van het meertje,
waar ik ze weldra tusschen de koele schaduwen uit het oog verloor.
Dat was het begin van een langdurige kennis, die soms overdag, maar
vaker 's nachts onderhouden werd; soms alleen, als ik een lid van de
familie op visschen of het zoeken van mossels betrapte, of op het
uitgraven van wortels, of het plunderen van nestjes; soms met een
jongen die er twee van de familie in zijn vallen ving; of wel met de
jagers in September in den maneschijn, als een listige, oude waschbeer
een vrijbuitersbende om zich heen verzameld had en ze aanvoerde voor
een strooptocht naar de korenvelden. Daar ontpopte zich elke
waschbeer onmiddellijk als een vernielal, en brassend in den
ongekenden overvloed rukte en vernietigde hij als een jonge wildeman
en proefde van wel twintig melkachtige korenaren, eer hij er één vond
die hem geheel aanstond; en dan, te verzadigd om te spelen, of rond te
zwerven om alle holle boomen in 't bosch te zoeken, trok hij naar het
eerste het beste goede hol, waar hij sliep, tot hij weer honger had en het
zachte gehinnik van den ouden leider hem riep voor een nieuwen
strooptocht.
Als we ons troepje dien eersten avond van hun rondzwerven, voordat
de strooptochten begonnen en de honden ze uiteenjoegen, hadden
kunnen volgen, dan zouden we begrepen hebben waarom Mooweesuk
een broertje van den beer genoemd
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.