Een Broertje van den Beer | Page 4

William J. Long
[3] die krioelde in de oude voorraadschuur van den bever en
die goed beet op donkere dagen. Om den heelen, ouden dam heen en
aan weerskanten van de boschrijke vallei stroomaf liep een rotswand;
en tusschen de mossige met varens bedekte rotsen van dien wand wees
een van de schuwe kinderen, met wie ik vriendschap had gesloten, me
een boogvormigen doorgang, die gevormd werd door twee groote,
tegen elkaar leunende steenen.
"Daar woont een beest. Ik hem zien. Ik ingekijkt, en toen zien ik hem
met z'n oogen knippen; en, en--en--toen ik weggeloopt," zei hij met zijn
oogen wijd opengesperd over het boschwonder.
We maakten geen leven, maar gingen samen onder een struik liggen en
bespiedden den merkwaardigen ouden ingang, tot het tijd was voor het
schuwe kind om naar huis te gaan; maar er kwam niets naar buiten,
zelfs was er geen glimmend, nieuwsgierig oog in het deurgat achter het
scherm van neerhangende varens te zien. Toch wisten we dat er wat
inzat, want ik toonde mijn boschvriendje, tot zijn groote verbazing en
verrukking, een kort grijs haar met een zwarte punt dat aan de rotsen
kleefde. Toen gingen we nog omzichtiger heen dan we gekomen waren.
"Misschien is 't een waschbeer," vertelde ik het schuwe kind, "want dat
zijn slaapkoppen, die den heelen dag dutten. Geslepen zijn ze ook nog;
ze komen vóór donker niet buiten en gaan vóór 't daglicht weer naar

binnen, zoodat de jongens niet kunnen ontdekken waar ze wonen."
Tegen den tijd van volle maan ging ik op een middag naar het huisje
tusschen de overhangende rotsen terug en verborg me onder denzelfden
struik, om te loeren tot er iets voor den dag zou komen. Maar eerst keek
ik eens overal rond en vond er in de buurt een reusachtigen, hollen
kastanjeboom, dien de houthakkers jaren geleden overgeslagen hadden
als niet de moeite van 't kappen waard. Er waren overal krabbels en
indrukken van klauwen op den ruwen bast, en net onder de laagste
takken was een groot donker kwastgat, dat wel eens de toegang tot een
hol zou kunnen zijn. Ik ging dus zoo op de loer liggen, dat ik door mijn
hoofd maar om te draaien èn den boom èn den ingang met het scherm
van varens tusschen de rotsen in 't oog kon houden.
Tegen de schemering ontstond er plotseling gekrabbel in den hollen
boom, dat hoe langer hoe hooger klom; toen onderdrukt gegrom en
gejammer en vermaningen, alsof stemmetjes binnen in den boom
zeiden: "Ik het eerst. Nee, ik! Ie-ie-ie-ie-a!" Het gejammer werd
plotseling afgebroken en er verscheen een snuitje in het donkere
gat--een slim, puntig snuitje met gespitste ooren en heldere oogen, die
scherp over het stille bosch uitkeken, waar niets dan schaduwen
rondslopen, en slechts een wilde eend, die zachtjes tegen haar jongen
kwaakte in het meertje, de stilte verstoorde. Toen begon het gejammer
weer in den hollen boom en duwden nog vier snuitjes hun spitsen neus
het gat uit, dat ze geheel vulden, terwijl ze alle keken en luisterden en
met hun kin op den kop van hun makkers wurmden om een beter
uitzicht te krijgen, en toch zoo begeerig als kinderen, om naar buiten te
kunnen gaan spelen na hun langen slaap.
Een ongeduldig kereltje krabbelde boven op zijn moeders rug en duwde
zijn snuit tusschen haar ooren door, en ik had toen gelegenheid het
beter te bekijken--een merkwaardig snuitje, vol guiterij en grappen, met
een witten ring om zijn spitsen neus, en een donkere streep, die van den
top van zijn neus afliep en zich in zwarte ringen om beide oogen
uitbreidde, alsof hij een grappigen, berookten bril ophad, waarachter
zijn oogen fonkelden en glommen, of heel bezadigd en ernstig gingen
staan als hij de eend hoorde kwaken. Een slim snuitje en toch heel

onschuldig, een heerlijk mengelmoes van hondenverstand en
vosachtige geslepenheid en de snaakschheid van den beer; een
uitdrukking die heel verrassend was, me deed glimlachen en aan 't
nadenken bracht tegelijk; een onderzoekend, bekoorlijk snuitje, het
liefste en tegenstrijdigste van het heele boschvolkje,--het snuitje van
Mooweesuk den waschbeer, het Broertje van den Beer, zooals Indiaan
en bioloog hem beiden noemen.
De moeder kwam er het eerst uit en liet zich achterwaarts langs den
boom naar omlaag glijden, terwijl ze haar kop heen en weer wendde
om onder zich te kijken en te zien hoe ver 't nog was, op echte
berenmanier. De vier kleintjes volgden haar met veel gekrabbel en
gejammer naar beneden--op één na, die toen hij halverwege was zich
omkeerde en om zich moeite te sparen sprong, zoodat hij op zijn
moeders zachten rug neerkwam. Toen ging ze hen vóór naar de
opening tusschen de rotsen en de jongen volgden een voor een achter
elkaar de kronkelingen van haar spoor, stonden stil en snuffelden als zij
het deed, en bootsten elke beweging
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 40
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.