vreeze voor Zijn gramschap. Daarna zat ze te schreien, luisterend
naar het lijdensverhaal. Waarom hadden ze Hem gekruisigd, Hem, die
de kinderen liefhad, de scharen voedde, de blinden genas en die uit
ootmoedigheid wilde geboren worden, tusschen de armelieden, op het
meststroo van een stal? De zaaitijd, de oogst, de wijnpersen, al die
welbekende dingen, waarover het Evangelie spreekt, waren in haar
leven ook; langs hen schrijdend had God ze geheiligd; en ze hield met
meer verteedering van de lammeren uit liefde tot het Lam, van de
duiven om den Heiligen Geest.
Het kostte haar moeite zich Zijn wezen voor te stellen; want niet alleen
was Hij een vogel, maar ook een vuur, en soms de voorbijgaande wind.
Misschien is het Zijn licht dat 's nachts dwaalt langs de oevers der
moerassen, Zijn adem die de wolken voortdrijft, Zijn stem die de
klokken welluidend maakt, en ze bleef in aanbidding, genietend van de
koelte der muren en de stilte der kerk.
Van de leerstellingen begreep ze niets, deed er zelfs geen moeite toe te
begrijpen. De pastoor sprak, de kinderen zeiden hun les op. Zij viel ten
laatste in slaap, en werd eensklaps wakker, als, bij het uitgaan der
leering, de klompen over de vloersteenen klapperden.
Zoo, door almaar toe te luisteren, leerde ze den catechismus, dien ze
niet kende, omdat in haar jeugd haar godsdienstige opvoeding
verwaarloosd was, en van toen-af deed ze Virginie in alle vrome
gewoonten na, vastte als zij, biechtte wanneer zij biechtte. Op
Sacramentsdag maakten ze samen een rustaltaartje.
De eerste communie gaf haar van te voren veel zorg. Ze maakte zich
druk over de schoentjes, den rozenkrans, het kerkboek, over de
handschoenen. Met wat een ontroering hielp ze de moeder het kind
kleeden!
Heel de mis door voelde ze een beklemming van angst. Aan de ééne
zijde benam mijnheer Bourais haar het gezicht op het altaar, maar recht
tegenover haar scheen de groep der bruidjes, die witte kransen droegen
op de neergeslagen sluiers, een sneeuwveld te vormen; en ze herkende
van ver haar kleine lieveling aan haar fijner halsje en haar ingetogen
houding. De bel klonk. De hoofden bogen; het werd stil. Bij 't galmen
van het orgel zetten de koorzangers en het volk het Agnus Dei in; toen
begonnen de jongens in rijen naar de communiebank te gaan, en na hen
stonden de meisjes op. Met langzame schreden, de handen gevouwen,
gingen ze naar het altaar, dat in licht baadde, knielden op de eerste
trede, ontvingen een voor een de hostie, en keerden in dezelfde
volgorde naar haar bidbank terug. Toen het Virginie's beurt was, boog
Félicité zich voorover om haar te kunnen zien; en door de
verbeeldingskracht die echte liefde ons geeft, waande ze zelf dat kind te
zijn, het gelaat van het kind werd het hare, dat communiekleedje droeg
zij, het hart van het kind klopte haar in den boezem, en toen het kind
den mond moest openen, look zij de oogen en was een bezwijming
nabij.
Den volgenden morgen vroeg meldde ze zich in de sacristie aan, opdat
mijnheer pastoor haar de communie zou uitreiken. Godvruchtig ontving
ze die, maar niet met dezelfde zielsvervoering.
Mevrouw Aubain wilde van haar dochter een echte dame maken, en
daar Guyot haar noch Engelsch, noch muziek kon leeren, besloot ze
haar op kostschool te doen bij de Ursulinen van Honfleur.
Het kind had er niets op tegen.
Félicité zuchtte over mevrouws ongevoelig hart.
Maar ze bedacht, dat haar meesteres misschien gelijk kon hebben. Die
dingen gingen haar verstand te boven.
Eindelijk reed er op zekeren dag een oud tentwagentje voor, en er
stapte een kloosterzuster uit, die de jongejuffrouw kwam halen. Félicité
zette het reisgoed op de imperiaal, drukte den koetsier op het hart goed
voor alles te zorgen, en borg zes potten gelei onder de rijtuigbank, ook
een dozijn peren en een tuiltje viooltjes.
Een diepe snik benam Virginie op 't laatste oogenblik den adem; ze
omhelsde haar moeder, die haar op 't voorhoofd kuste, telkens
zeggend:--"Komaan, moed houden, moed houden!" De tree werd
opgeslagen, het rijtuig reed weg.
Toen kreeg mevrouw Aubain een flauwte, en 's avonds kwamen al haar
vrinden, de Lormeau's, mevrouw Lechaptois, de dames Rochefeuille,
mijnheer de Houppeville en Bourais, om haar te troosten.
In 't begin viel haar 't gemis van haar dochtertje heel smartelijk. Doch
driemaal per week kreeg ze een brief, de andere dagen schreef zij zelf;
ze wandelde in den tuin, las wat, en vulde zoo de leege uren.
Iederen morgen ging Félicité oudergewoonte Virginie's kamer binnen,
en staarde er naar de muren. Het verdroot haar, dat ze het kind niet
meer de haren kon kammen, haar niet meer de schoenen kon
dichtrijgen, haar niet meer warm kon toestoppen 's avonds, dat ze niet
meer voortdurend haar lief gezichtje kon zien, dat ze niet meer met het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.