Drie Vertellingen | Page 5

Gustave Flaubert
de werking der baden. Ze had geen
badkostuum en ging in haar hemdje de zee in; Félicité kleedde haar
weer aan in een tolhuisje, dat de baders gebruiken mochten.
's Namiddags ging men met den ezel de "Zwarte Rotsen" over, den kant
uit van Hennequeville. Eerst steeg het voetpad tusschen weilanden die
glooiden als het gazon van een park, en 't liep uit op een heuvelvlak
waar grasvelden en bouwgrond elkaar afwisselden. Langs den wegrand
groeiden hulstboompjes uit de warrende dorenranken op; hier en daar,
trok een groote doode boom met zijn takken zigzag-lijnen tegen de
blauwe lucht.
Iederen keer bijna rustten ze uit in een kleine wei, aan wier linkerkant
Deauville lag, Hâvre rechts, en die uitzag op de volle zee. Ze schitterde
in de zon, lag effen als een spiegel, zóó kalm dat men nauwelijks haar
ruischen hoorde; musschen piepten ergens, en het wijde hemelgewelf
overdekte dit alles. Mevrouw Aubain zat neer, bezig met haar naaiwerk;
naast haar was Virginie biezen aan 't vlechten; Félicité trok
lavendelbloemen uit; Paul, die zich verveelde, wilde weg.
Andere keeren voeren ze de Toucques voorbij, en gingen schelpen
zoeken, 't Laag getij had zee-egels en kwallen op 't droge gelaten, en de
kinderen liepen schuimvlokken na, die de wind meenam. De
sluimerende golven, deinend over de zandbedding, bestreken het strand,
dat zich uitstrekte zoo ver het oog reikte, maar dat aan de landzijde

werd begrensd door de duinen, die het scheidden van de mars, een
groot weiland rond als een renperk.
Wanneer ze langsdaar terugkeerden, werd Trouville, ginds tegen de
heuvelhelling, bij iederen voetstap grooter, en met zijn onregelmatigen
huizenbouw scheen het, in een vroolijke wanordelijkheid, als open te
luiken. Op dagen dat het te warm was, bleven ze in hun kamer. De
verblindende klaarte daarbuiten schoof staven van licht tusschen de
latten der zonneblinden. Niet het minste gerucht in het dorp. Beneden,
op de stoep, niemand. Deze wijde stilte verinnigde de rust der dingen.
In de verte klopten de breeuw-hamers op de scheepskielen, en een
zwoele bries woei teerlucht aan.
De voornaamste vermakelijkheid was de weerkomst der
visscherspinken. Zoo gauw ze de bakens voorbij waren, begonnen ze te
laveeren. Hun zeilen streken neer tot op twee-derde der masthoogte; en
met de fok opgezwollen als een ballon dreven ze aan, gleden ze door
het gekabbel der golven, tot in 't midden der haven, waar het anker
ineens neerplonste. Dan meerde de boot aan de kade. De matrozen
wierpen lillende visschen over de reeling; een rij wagentjes wachtte hen
op, en vrouwen met katoenen mutsen snelden toe om de korven aan te
nemen en hun mannen te omhelzen.
Een harer sprak op zekeren dag Félicité aan, die even later heel blij de
kamer binnenkwam. Ze had een zuster weergevonden; en daar
verscheen Nastasie Barette, huisvrouw Leroux, met een zuigeling aan
de borst, een ander kind aan de rechterhand, en aan haar linkerzij een
scheepsjongetje met de handen in de zij en de platte pet op één oor.
Na een kwartier zei mevrouw Aubain, dat ze moesten gaan.
Sedert liep men dat groepje altijd tegen 't lijf, in de buurt van de keuken,
of op wandeling. De man liet zich niet zien.
Félicité begon van hen te houden. Ze kocht hun een deken, hemden,
een fornuis, 't was duidelijk dat ze haar uitbuitten. Deze zwakhartigheid
ergerde mevrouw Aubain, wie daarenboven de gemeenzaamheid van
het neefje niet aanstond,--dat "je" en "jou" speelde tegen haar
zoontje,--en daar Virginie hoestte en het mooie weer voorbij was,
kwam ze in Pont-l'Évêque terug.
Mijnheer Bourais hielp haar bij de keuze van een Latijnsche school.
Die van Caen gold als de beste.
Paul werd er heen gezonden, en met goeden moed nam hij afscheid, blij

in een huis te gaan wonen, waar hij makkers zou vinden.
Mevrouw Aubain berustte in de afwezigheid van haar zoon, daar die
noodzakelijk was. Virginie dacht minder en minder aan hem. Félicité
miste zijn levenmakerij. Maar een bezigheid kwam haar verstrooiing
geven; van Kerstmis af begeleidde ze iederen dag het kleine meisje
naar den catechismus.

III
Nadat ze bij de deur een kniebuiging had gemaakt, ging ze door de
middenbeuk tusschen de dubbele rij stoelen door, opende mevrouw
Aubains bank, ging daar zitten, en liet den blik rondwaren.
De jongens zaten rechts, de meisjes links in de kanunnikenbanken. De
pastoor bleef staan bij den koorlezenaar; in een venster van de absis
zweefde de Heilige Geest boven de Maagd Maria; een ander toonde
haar geknield voor het kindje Jezus, en achter het tabernakel stelde een
houten groep Sint Michaël voor die den draak verslaat. Eerst
behandelde de priester in 't kort de bijbelsche geschiedenis. Ze waande
het paradijs te zien, den zondvloed, den toren van Babel, steden die in
vlammen opgingen, stervende volken, omgestorte afgodsbeelden; het
ontzag voor den Allerhoogste bleef haar bij uit deze zinsbegoocheling,
de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 44
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.