Door Noorwegen | Page 8

G. Bosch

overzijde, de noordzijde van het meer gelegen, dat is aan den zonnekant.
Het gure winter- en voorjaarsklimaat noodzaakt de menschen, daar
nauwkeurig op te letten; men bouwt altijd aan den noordkant.
Vindt men aangenaam gezelschap in de hotels, dan gaat men laat naar
bed; 't blijft te lang licht, en men raakt daardoor de rekening kwijt. Dien
ten gevolge is ook niemand 's morgens vroeg bij de hand en men kan
zelden voor 's morgens acht uur zijn ontbijt krijgen.
De landelijke hotels in Noorwegen zijn hier en daar wel eens
weelderiger ingericht, maar overal zijn ze zindelijk en eenvoudig. De
bediening geschiedt door meisjes, die bijna overal de hardanger dracht
dragen, die zeer flatteert. Een hotelier heb ik alleen maar in de grootere
hotels ontmoet; gewoonlijk wordt men ontvangen door een huisknecht,
die tevens zoowat voor portier speelt, 't is de "borstaren", misschien wel
de hotelhouder zelf en na het toewijzen der kamer heeft men verder
alleen met die dametjes in het hardanger costuum te doen. Treedt men
de eetkamer binnen, dan maakt de kellnerin eene aardige buiging voor
u, of liever 't is geen buiging maar een soort van danspas, die
allerbevalligst is. De bediening is kalm en gewoonlijk goed; slechts bij
uitzondering treft men "fröken" (kellnerinnen) aan, die trachten de
aandacht op zich zelf te vestigen.

Grindaheim verliet ik 's morgens ongeveer 10 uur weder. De
weêrsvoorspelling was uitgekomen. Het was helder weêr zonder zon; er
woei een ijskoude noordenwind. Er waren nog al reizigers, en als men
dan niet 't eerste klaar kan zijn en weg kan komen, dan is het verkieslijk,
dat men wat langer wacht en bijv. een half uur nadat het laatste rijtuig
vertrekt, anders heeft men gedurende den geheelen rit last van het stof
der voorrijdenden.
Na anderhalf uur rijden en loopen, want er was een stuk oude weg in,
dat bij niets anders te vergelijken was dan bij eene rutschbaan,
bereikten wij het einde van Vangsmjösen bij het kerkdorpje Oije, waar
de Baegna zich met een grooten mooien waterval in het meer uitstort.
Nu gaat het met een grooten boog in het dal omhoog; straks nog steiler;
gelukkig dat de wind nu wat meer van achter is, want hij is snijdend
koud; de streek wordt eenzaam, woningen ontbreken, vee of menschen
zijn nergens meer te zien; eindelijk iets omlaag en men bereikt
Skogstadt, een tegen de helling van een berg aanleunend gehucht, waar
men weder van paard en rijtuig verwisselt. Maar dit is ten minste weêr
een ruim dal, waar wat groen te zien is; waar zelfs dicht bij de rivier
struiken groeien en waar menschen en vee zijn. Hier en daar gaat men
over de rivier en over woeste bergbeken, men ziet nog al veel
watervallen van de bergen afstorten; ze zijn als zilveren banden, die er
langs afhangen, want door den afstand ziet men geen beweging in het
water. Een bergmeertje, het Sutrovand, geeft eene prettige afwisseling,
en men komt te Nystuen, de plaats waar gemiddagmaald zal worden.
Het hotel Nystuen was vroeger eene door de regeering ondersteunde
zoogenaamde Fjeldstue. Fjeld is eene berghoogvlakte, en stue
beteekent houten huis. Toen er nog weinig gereisd werd onderhield de
regeering hier en daar op die kale, verlaten hoogvlakten herbergen voor
de zeldzame reizigers. Nystue was de stue op het Fillefjeld. Het hotel
kwam achter aan het meer uit, en men had van uit de veranda's aardige
kijkjes op dat watervlak, wat verder op stonden een paar
visschershutten aan den oever, en dan was er nog een post-, telegraaf-
en telefoonkantoor, verder zoo ver 't oog reikte niets.
Geen wonder dat de fröken aan mijne uitspraak merkte dat ik geen
Noor was, en dat gaf haar aanleiding tot het uitpakken van een flink

engelsch. Zij was, en velen van hare soort waren in gelijk geval, als
kind met hare ouders, naar Amerika getrokken, en konden nu
teruggekeerd wat meer verdienen omdat zij engelsch sprak. De juf was
verder ook nog mededeelzaam en vertelde me dat ze naar Noorwegen
teruggekomen was, in de hoop te zullen trouwen en dan met haren man
terug te gaan naar Amerika, waar men volgens haar beter leven kon. 't
Gesprek was nog niet uit, want ziende dat ik vrij wat moeite had om
mijn vleesch te snijden, en nog meer om het in den mond fijn te krijgen,
terwijl ik waarschijnlijk ook wel een zuur gezicht trok over den
flauwen zoeten smaak, vertelde ze al verder, dat ze mij op
rendiervleesch onthaalde. Men had op die afgelegen plaatsen maar een
beperkten voorraad van versch rund- en kalfsvleesch, en kwamen er
dan meer gasten, dan waarop gerekend was, dan schoot dat vleesch te
kort en dan werd maar een rendier geslacht. Maar uit economie werden
daar altijd de oudste dieren voor genomen, en dus kregen de gasten
onuitsprekelijk taai vleesch
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 27
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.