den vischarend ginds de natuurlijke neiging van haar jongen om in de bosschen te jagen overwint en hen inwijdt in de edeler geheimen van de vischvangst; hoe daar een ottermoeder haar jongen voor het eerst met het water vertrouwd maakt, waar ze van nature achterdocht tegen koesteren, en hun later wijst hoe ze diep en geruischloos moeten zwemmen,--die moet zich wel verbazen en tot nadenken komen. Wat hij daar om zich heen ziet gebeuren, als hij zijn oogen openzet, zal maken dat hij zijn onvolledige theorie?n over instinct en erfelijkheid herziet.
Daarom zou ik dit boek "de Boschschool" kunnen noemen; want 's zomers is de natuur net een groot schoolgebouw, waar in lokaal aan lokaal allerlei verstandige, geduldige moeders hun kleintjes les geven, en waarvan onze bewaarscholen slechts gebrekkige, tweederangs-navolgingen zijn. Dit is eerst eens een praktische school, waar alles gaat volgens de regelen der kunst; en zoo'n oppervlakkig Fransch of letterkundig vernisje kan er hier niet mee door! Gehoorzaamheid doet leven: dat is voorschrift no. 1. Wat jammer dat wij menschen het niet beter geleerd hebben! In de natuur kent elke moeder het; zij dankt er haar leven aan; zij stampt het haar jongen in. Andere voorschriften komen pas in de tweede plaats: wanneer ze zich moeten verstoppen en wanneer vluchten; hoe ze moeten neerschieten en hoe beetgrijpen; hoe ze die groote verscheidenheid van dingen die ze in de wereld zien--klanken die ze hooren, geuren die ze ruiken--uit elkaar moeten houden en in hun geheugen prenten, om oogenblikkelijk de daad te laten volgen, zoodra iets tot hun bewustzijn doordringt--nog eens: al die verrichtingen die niet zoozeer een zaak van 't instinct zijn als wel van zorgvuldige oefening en nabootsing.
Bij de opleiding die ze daar in 't bosch krijgen gaat het om het leven; daarom heerscht er ook een tucht zoo onverbiddelijk als de dood. Iemand die lang zoo'n troepje jonge boschbewoners waarneemt moet soms den adem in zijn keel voelen stokken, wanneer hij ziet met welk een barbaarschen ernst zelfs het eenvoudigste onderricht gegeven wordt.
Er zullen slechts weinig moeders in de natuur zijn die ook maar de geringste speelschheid of eigenwijsheid in hun schooltjes dulden; en die vlugger van begrip zijn--de kraaien en wolven bijv.--maken onmeedoogend hun zwakke en koppige leerlingen dood. Toch kennen ook zij teederheid en geduld, wordt er van de jongen nooit meer ge?ischt dan ze kunnen. Zitten de lessen er eenmaal in, dan blijven zij nog een paar dagen onder de hoede hunner onderwijzeressen en worden daarna de wereld ingestuurd om de proef op de som te nemen, en, dank zij hun opvoeding, in hun eigen onderhoud te voorzien en in 't leven te blijven.
Er is nog iets. Het is in 't oog loopend hoe vroolijk het op die bijeenkomsten, op die merkwaardige bewaarschooltjes in de natuur toegaat. Hoe meer ik die moeders met haar leerlingen gadesla, hoe sterker het verlangen bij mij wordt, eens te kunnen nagaan hoe vrij zij zich wel voelen, hoe zij genieten onder 't spelen, hoe levenslustig zij zijn. En dat is de groote les, die iemand met hart en oogen open al gauw in de boschschool leert.
Ginds ligt een weidespreeuw neergedoken in 't dorre gras, en zijn kleur maakt hem onzichtbaar voor den grooten havik, die al maar boven hem rondkringt. Gisteren heb ik wel een uur naar dien spreeuw gekeken. Lang geleden heeft zijn moeder hem het verstandige van dat stilliggen geleerd, en zijn eenige gedachte is nu maar--voor zoover ik er over kan oordeelen--hoe volkomen hij voor dien scherpen blik, waaraan hij al zoo dikwijls is ontkomen, gedekt is door zijn kleur en zijn roerloosheid. Negen en negentig van de honderd keer is hij er ook heelemaal door gedekt en kan hij weer vroolijk zijn gang gaan. Als hij eenig begrip van de natuur had, (wat niet zoo is) zou hij dankbaar van die merkwaardige kleur wezen, èn voor het feit dat de natuur ook nog aan haar andere kinderen dacht, toen ze den valk een scherpen blik gaf en maakte dat die oogen niet in staat zijn iets waar te nemen, wanneer het niet beweegt of geen sprekende kleur heeft. Maar nu meent de spreeuw dat het slim overleg van hem zelf was en lacht hij in zijn vuistje, zooals elk ander dier in de natuur doet.
Er bestaat dan ook geen grooter dwaling dan de waan dat een dierenleven een aaneenschakeling van angstige oogenblikken zou zijn, van schrik en ontzetting, die het als nachtmerries vervolgen; want het is niet vreeselijk steeds op zijn hoede te zijn. Het dier maakt eenvoudig van zijn ongewone gaven gebruik, met de blijdschap en het vertrouwen die mensch en dier altijd kenmerken als ze hun buitengewone gaven gebruiken.
De arend, die daar hoog boven zijn steilen bergtop op zijn prooi loert, geniet niet meer--neen, eer minder--van zijn gezichtsvermogen dan de hinde van het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.