Dierenleven in de wildernisSchetsen uit het leven der dieren hun natuurlijke aanleg | Page 7

William J. Long
en 't is zoo

klaar als de dag dat Cheokkes daar een poosje heeft gezeten na zijn
kikvorschenontbijt. En kijk eens hier, terwijl ik lui met mijn beenen
boven de trage beek zit te bengelen, hangt er aan een boomstomp, waar
ik met mijn elleboog tegenaan kom, een gekronkeld geel haar. Dit
verraadt mij hoe Eleemos, de Leeperd, zooals Simmo hem noemt, er
een hekel aan heeft om zijn pooten nat te maken en daarom een
omgevallen boom of een steen in de beek als brug gebruikt, net als zijn
soortgenooten bij de kolonisten.--Vlak voor mij lag nog een gevallen
boom zóó langs het water dat geen dier er over zou loopen, of 't moest
een "mink" zijn op roof uit--gevaarlijker beest zou er niet over denken.
Onder de wortels die van de beek lagen afgewend was een verborgen
en ruim kamertje, waar de uiteinden der neerhangende sparretakken als
een gordijn voor de deuropening hingen. "Wat een mooie plaats voor
een hol," dacht ik, "want niemand zou je daar ooit vinden"; maar--alsof
't gebeurde om mij tegen te spreken--daar vond me een verdwaalde
zonnestraal het plekje en wekte een geglans en geflonker van dansende
schaduw en spelend licht onder wortels en stam van den gevallen
boom.
"Wat mooi!" riep ik uit, toen het licht op die bruine plek viel en er witte
en gouden vlekken tooverde. De zonnestraal glipte weer weg, maar het
was of hij zijn glans achterliet, want daar onder de wortels was de
goudbruine plek nog en de vlekken van wit en geel. Ik bukte mij om
beter te zien, stak mijn hand naar binnen--en de bruine vlek veranderde
plotseling in een fluweelzacht vachtje; de witte, de gouden lichtglansen
waren de geappelde flanken van twee hertjes, die daar doodstil en
angstig bleven liggen op de plaats waar hun moeder hen bij 't weggaan
verstopt had.
Ze waren nog maar pas een paar dagen, toen ik ze vond. Ze hadden elk
als Jozef een "veelvervig" rokje aan; en mij dunkt dat ze ook een soort
van toovermantel omhadden, want ze hoefden maar ergens te gaan
liggen, en ze werden onzichtbaar.
Die eigenaardige teekening--net het spelen van licht en schaduw door
de bladeren--verborg de beestjes volkomen, zoolang zij zich stilhielden
en de zonnestralen over zich heen lieten dansen. Hun mooie kopjes

waren een studie voor een kunstenaar, zoo teer, zoo sierlijk, zoo fijn
van kleur. En hun groote, zachte oogen hadden een uitdrukking van zoo
vragende onschuld, toen ze de mijne ontmoetten, dat het regelrecht naar
mijn hart ging en maakte dat ik die mooie wezentjes dadelijk als mijn
eigendom beschouwde. In 't heele bosch bestaat er niets dat zoo
stormenderhand ons hart verovert als 't snoetje van een jong hertje. Ze
waren eerst bang en bleven doodstil liggen; niets bewoog er. Het eerste
en krachtigste instinct van elk schepsel dat er op deze wereld geboren
wordt is het gehoorzaamheidsinstinct. Dit was de oorzaak dat ze zoo
trouw deden wat moeder bevolen had: blijven waar ze waren en
stilliggen, tot zij terugkwam. Dus toen het gordijn van sparregroen was
weggeschoven, toen mijn oogen naar hen keken en mijn handen ze
aanraakten, hielden ze hun kopjes nog stijf tegen den grond gedrukt en
deden alsof ze maar een stukje waren van den bruinigen boschgrond, de
teekening op hun glanzende velletjes maar vlekken van zomerschen
zonneschijn.
Toen besefte ik dat ik een indringer was, dat ik dadelijk heen behoorde
te gaan en hen alleen laten; maar het waren zulke mooie beestjes,
zooals ze daar in hun mooie, oude hol lagen, angst en verbazing en
vragen tintelend in hun zachte oogen, toen zij mij weer aankeken als
een schalksch kind dat kiekeboe speelt. Het komt door onzen hoogeren
aanleg, dat wij nergens iets moois kunnen zien of wij willen er naar toe
om te kijken, om het aan te raken, om het te hebben. En dit was zoo
mooi als men maar zelden iets ziet, en al was ik een indringer,--ik kon
niet weggaan.
De hand die de kleine boschbewoners aanraakte gaf het gevoel niet dat
er gevaar dreigde. Ze zocht achter hun fluweelzachte ooren de plekjes
uit waar ze zoo graag gekrieuweld worden; ze gleed met zachte,
golvende beweging streelend over hun ruggen; ze legde haar holle palm
onder hun vochtige snoetjes en bracht in een wip hun tongen te
voorschijn, omdat deze er flauw een ziltigen smaak aan proefden.
Plotseling staken ze hun kopjes op. 't Was nu geen spelletje meer, want
ze hadden hun eerste les vergeten, vergeten dat zij zich moesten
verbergen. Zij wendden hun blik weer naar mij en keken mij open aan
met hun groote, onschuldige vraagoogen. Het was zoo heerlijk mooi

dat ik geheel verslagen stond. Zoo'n diertje hoeft ons maar eenmaal zoo
te hebben aangekeken, en we zouden er, als 't noodig was, ons leven
voor overhebben
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.