vaardige
voortgang, ende dit alles geschiede in soodanigen korten tyd, dat men geen tien woorden
souden konnen gesproken hebben.
Ik hebbe verscheide maal de Kikvors-wormen uit de water-gragt laten opvangen, en
onder dit vangen waren drie à vier seer kleyne Visjens, die een weinig langer waren als
de Kikvors-worm is, als deselve van een Ey tot een Worm is geworden. De huit van dese
visjens was met swarte stipjens beset, welke eenige ook verbeelden sterrekens.
Ik oordeelde dat dese visjens niet groot wierden, om dat ik noit zoodanige maaksels gelyk
my die door het microscope voor quamen, met het bloote oog gesien hadden. Ik heb in 't
eerst een van dese Visjens geobserveert, maar daar inne als doen niet konnen sien het
geene noterens waardig was.
Dese Visjens hebbe ik na dat die ontrent veertien dagen op myn Comptoir onder de
kikvors-wormen in 't leven gebleven, (ende in die tyd al in grootte waren toegenomen)
weder op nieuw geobserveert, omme was het mogelijk de circulatie ende het overgaan
van het bloet uit de Arterien in de Venae in de selvige mede te sien, en hebbe eindelijk in
de staart digte by de uyterste staartvinne, een groot bloet-vat, dat een Arterie was, het
bloet sien voeren na het einde van de staart, ende digte by dat bloet-vat, lag weder een
groote Vena, waar in het Bloed weder na het hert wierde gevoert, welke beyde
bloet-vaten in de lengte van de staart lagen gestrekt.
Als ik myn oog liet gaan op de staart-vin, die het uiterste van de staart uitmaakt, soo
konde ik aldaar mede seer klaar sien, dat aan ieder sijde van die beentjens (die de stijfte
aan de staart-vinne geven) een seer dunne Arterie en Vena liepen, want ik konde seer
klaar ieders loop bekennen, dog beswaarder als in de Kikvors-Worm: eensdeels om dat
dit visje met desselfs staart weinig stil lag; ende ten anderen, om dat de deeltjens bloet
(die ik in dese observatien niet anders als voor globule konde aansien) veel kleynder
waren als in de Kikvors-worm. Dese laatste bloet-vaatjens waren ook soo klein, dat maar
een enkel deeltje bloet daar door konde passeren, en ten ware dese geseide delen bloet,
niet uit de dunne vogt, daar in die als drijven, (die by eenige de weyagtige stoffe van het
bloet genaamt werd) uitstaken, wy souden geensins de loop van het bloet konnen
ontdekken.
Alhoewel ik de loop van het bloet soo in de Arterien als Venae, seer distinct konde sien,
soo was het egter my onmogelijk, hoe naauw ik toesag, de plaatsen of eynden van de
Arterien ende het begin van de Venae te sien. Dog als ik naderhand met het eenigste of
laatste Visje dat ik nog behouden hadde, op een ander manier als met de voorgaande
quam te handelen; sag ik tot myn overgroot genoegen, seer naakt, niet alleen op een,
maar doorgaans op verscheide plaatsen, de circulatie van het bloet: want aan yder sijde
van de hier vooren verhaalde beentjens (die de starkte aan de vinnen geven) liep yder
Arterie met een klein bogtje om, en maakten aldaar het begin van de Vena.
Wanneer ik quam te sien op de staart van het visje, alwaar de staart-vinne haar begin
neemt, daar sag ik met groote verwondering, hoe dat de groote Arterie sig aldaar, in de
geseide seer dunne vaatjens of Arterien, verspreide, en hoe dat vele van de dunne Venae
van de staart-vinne hier digte by, weder in de groote Venae te samen quamen loopen. In 't
kort, hier was sulken beweginge van het bloet, dat uyt de dikke Arterie na het uyterste
eynde van de staart, en staart-vinne vloeide, of gestoten wierde, ende het geene uyt veel
kleine Venae, na de groote Vena weder te rug quam, dat het onbegrijpelyk was.
Wanneer ik myn oog liet gaan op beyde de buytenste kanten van de staart, daar de korte
beentjens van de staart-vinne haar begin nemen, daar sag ik dat veel van de kleinste
Venae te samen liepen of vereenigden, en maakten aldaar een grooter Vena uyt. Dog dit
seer aangenaam gesigt en duurde niet lang, want ik hadde het Visje uit het water
genomen, en alsoo schielyk voor myn gesigt gebragt, en in sulken geval vertraagde de
loop van het bloet in de uiterste deelen van het lighaam, minder als in een menuit tijds.
Na die tijd heb ik selfs van die soort van Visjens gaan vangen, om dat ik met dit schoon
gesigt van een Visje niet vergenoegt en was, en hebbe doorgaans een ende deselve
uitkomst gehad.
Vorders heb ik waargenomen dat de groote Arterie (waar uit veele kleine Arterien haar
oorspronk hadden) ende de groote Vena, (waar in het bloet uyt veele kleine Venae wierd
ingestort) digte of nevens den anderen in de lengte van de Vis geplaatst lagen; digt aan
het graat-beentje

Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.