aarden pan, met riet eromheen en
gevuld met kolen en asch, waar de Kaschmirees, zoodra het maar een
beetje koud is, onafscheidelijk van is en die hem als zijn schaduw altijd
vergezelt. Hij brengt heele dagen erop zittend door, houdt de stoof des
nachts bij zich en door die gewoonte ontstaat menige brand in een
woning, terwijl de litteekens van brandwonden er vaak aan zijn toe te
schrijven. Nu heeft de kangri juist behoefte aan het lange kleed met
wijde mouwen, waar men de stoof onder verbergt, en daar dr. M. A.
Stein verzekert, dat er reeds sprake van is in oude kronieken, moet men
afzien van het mooie sprookje van een Kaschmir, waar oudtijds alleen
helden woonden, die allen zoo dapper waren omdat ze broeken
droegen.
Maar ge begint al onder de voorbijgangers verschillende typen en
kleederdrachten te herkennen. Ook als we de sikhs en de menschen uit
Pendsjab er buiten laten en andere immigranten uit Indië, behooren de
Kaschmireezen zelven niet allen tot denzelfden godsdienst, noch tot
dezelfde kaste. In het algemeen kan men zeggen, dat ze Hindoes of
Mohammedanen zijn. De laatsten zijn verreweg het talrijkst; van de
honderd twintig duizend inwoners der hoofdstad zijn meer dan twee
derden aanhangers van den Islam, en buiten de steden is de verhouding
nog meer in het voordeel van de Mohammedanen. Het schijnt, dat die
bekeering van de massa der bevolking, die van niet later dan de
veertiende eeuw dagteekent, zonder eenig geweld is tot stand gekomen
en niet het gevolg is geweest van een inval van veroveraars. De boeren
en de arme menschen, die bij verandering enkel konden winnen, namen
den nieuwen godsdienst aan; de Brahmanen, die er alles bij te verliezen
hadden, hielden zich aan den eeredienst, hun door hun voorvaderen
nagelaten en die de eenige rechtvaardiging hunner voorrechten was.
De Mohammedanen noemen hen afgodendienaars, maar zijn zijzelven
wel zeker ware orthodoxe geloovigen te zijn? Werkelijk hebben ze alle
indisch bijgeloof behouden onder een vernisje van den Islam, en de
geleerden uit Mekka verketteren hen op hun beurt met den naam
heiligenaanbidders. Ofschoon de Brahmanen in de minderheid zijn,
hebben zij verreweg de meeste ontwikkeling en beschaving, al
verdienen waarschijnlijk niet allen den naam van pandit of geletterde,
dien ze elkander algemeen toekennen. Men kan hen dadelijk van hun
muzelmansche landgenooten onderscheiden door het secteteeken dat ze
op het voorhoofd dragen, aan den eigenaardigen vorm van hun tulband,
en aan de sjerp om hun schouders.
Nu ge een eersten indruk hebt gekregen van de Kaschmireezen, zal het
u interesseeren te weten, wie over hen regeert. Kijkt eerst eens stroomaf
en dan stroomop. Daar vlak bij den linkeroever die opeenhooping van
leelijke gebouwen, dat is de Sjer Garhi, zooals men het paleis van den
maharadja betitelt, en ginder, hooger op den rechteroever, onderscheidt
ge tusschen de populieren en platanen de elegante villa van den
engelschen resident. Wie is nu de eigenlijke vorst in Kaschmir, de
resident of de maharadja? Dat weten zelfs de kleine kinderen, en de
grijsaards vergissen er zich niet in. Een honderdjarige Brahmaan, die
ons alle regeeringen opnoemde, die hij had bijgewoond in zijn leven,
gewaagde van de Afghanen, de Sikhs van Randjit-Singh, de Radjpoeti's
van Goelab-Singh ... en de Engelschen van de koningin. Het is om de
volledigheid haast jammer, dat hij er ook niet nog de Russen heeft zien
heerschen.
Het Kaschmir van de Sikhs heeft Jacquemond in 1831 bezocht en het
onderkoningschap werd er hem, naar men zegt, aangeboden. Wees
maar niet bang, dat uw bescheidenheid op een dergelijke proef zal
worden gesteld; die gelukkige tijd is voorbij! Op den heen- en
terugweg had onze landgenoot de gelegenheid gehad een Radjpoet te
ontmoeten uit den stam der Dogra's, die door de gunst van
Randjit-Singh het tot radja van Djammoe had gebracht. Reeds wierp
Goelab-Singh, zoo heette de avonturier, begeerige oogen op Kaschmir.
Zoo lang Randjit-Singh leefde, die den bijnaam had van den leeuw of
zooals Jacquemond zegt, den vos van Pendsjab, ziet men hem er
omheen zwerven, zonder dat hij er binnenkomt. Achter elkander
verovert hij de aangrenzende landen, Kitsjwar, Ladakh, Skardo, en na
den dood van den leeuw weet hij slim zich te handhaven in de gunst
van Sikhs en Engelschen beiden. Eindelijk staat bij een verdrag van 16
Maart 1846 de engelsche regeering aan den maharadja Goelab-Singh en
zijn mannelijke afstammelingen de geheele bergachtige streek ten
oosten van den Indus af en ten westen van de Ravi..... In ruil betaalde
de nieuwe maharadja de som van 75 lakh roepijen en verbond zich, om
jaarlijks een schatting te betalen in paarden, geiten en shawls. Er wordt
beweerd, dat die laatste nog worden ingeleverd en dat keizerin Victoria
er haar niet dure bruidsgeschenken van maakte. Dat verdrag was van
Goelab-Singh een meesterstuk. Men zegt, dat hij binnen enkele jaren in
de opbrengst van het dal
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.