De schat in het Zilvermeer | Page 5

Karl Friedrich May
namelijk de zwartbaard, die
nu voor aan den boeg zat, het reusachtige heerschap, dat de kornel nu
nog tot een dronk moest uitnoodigen, en de twee Indianen. De vier
personen hadden evenmin als de anderen geweten, dat zich een wild
beest aan boord, en wel in die kast bevond; doch zij bezaten een zoo
groote en lang geoefende zelfbeheersching, dat het hun niet moeilijk
viel hun bevreemding te verbergen.
Het gebrul was ook onder het dek in de kajuiten gehoord. Verscheidene
dames kwamen gillend naar boven, ten einde te weten te komen door
welk gevaar zij bedreigd werden.

"Het is niets, ladies en messieurs (= dames en heeren)!" antwoordde
een zeer fatsoenlijk gekleed heer, die zooeven insgelijks uit zijn kajuit
was gekomen. "Slechts een pantertje, een klein pantertje, anders niet!
Een allerliefste Felis pantera, slechts een zwarte, slechts een zwarte,
messieurs!"
"Wat? Een zwarte panter?" krijschte met een pieperige stem een klein
mannetje met een grooten bril op den neus, zoodat men hem slechts
behoefde aan te zien om te begrijpen, dat hij beter thuis was in de
zoölogische boeken dan in den practischen omgang met wilde dieren.
"De zwarte panter is een allergevaarlijkst verscheurend dier. Hij is
grooter en langer dan de leeuw en de tijger. Hij werpt zich op zijn prooi
uit louter bloeddorst, zelfs al heeft hij geen honger. Hoe oud is hij al?"
"Drie jaar pas, mijnheer! niet ouder."
"Drie jaar pas? Noemt gij dàt pas? Dan is hij reeds volwassen... Lieve
hemel! En zulk een ondier bevindt zich hier aan boord! Wie kan dat
verantwoorden?"
"Ik, mijnheer! ik," antwoordde de elegante onbekende; en nu een
buiging makende, zei hij: "Vergunt mij, myladies en gentlemen! dat ik
zelf mij aan u voorstel. Ik ben de beroemde menagerie-eigenaar
Jonathan Boyler, en bevind mij sedert eenigen tijd met mijn gezelschap
in Van Buren. Daar deze zwarte panter in Nieuw-Orleans voor mij
aangekomen was, ben ik hem daar gaan afhalen, vergezeld van mijn
knapsten dierentemmer. De kapitein van dit goede schip heeft mij,
tegen betaling van een hoog vrachtgeld, vergund, hem aan boord te
brengen, onder beding, dat de passagiers niet te weten mochten komen
in welk gezelschap zij zich bevonden. Daarom heb ik den panter niet
anders gevoederd dan in den nacht, en hem elken nacht een geheel kalf
gegeven, opdat hij zich zat zoude vreten, dat hij den ganschen dag met
slapen doorbrengt, en zich bijna niet verroeren kan. Wanneer men
echter met vuisten tegen de kast slaat, wordt hij wakker, en laat dan ook
zijn stem hooren. Ik hoop, dat de geëerde dames en heeren alsnu van de
aanwezigheid van mijn pantertje, dat overigens niemand hindert, niet
verder notitie zullen nemen."

"Wat?" krijschte het manneke met den grooten bril, terwijl zijn pieperig
stemmetje bijna in zijn keel bleef steken. "Dat niemand hindert? Niet
verder notitie er van nemen? Ik moet zeggen, dat mij zóó iets nog nooit
van mijn leven overkomen is. Ik zou de reis met deze boot moeten
maken in gezelschap van een zwarten panter! Neen, dat nooit, nooit in
der eeuwigheid! Of dat beest zal van de boot af, òf ik ga er af! Smijt dat
ondier in het water, of zet het met kast en al aan wal!"
"Maar, mijnheer! er is wezenlijk hoegenaamd geen gevaar bij,"
verzekerde de menagerie-eigenaar. "Zie maar eens welk een stevige
kast, en...."
"Wàt stevige kast!" viel het kleine mannetje hem met drift in de rede.
"Ik zou kans zien om die kast kapot te breken--hoeveel te eer dan een
panter!"
"Ja maar, met uw welnemen: in die kast, die slechts tot omkleedsel
dient, zit de ijzeren kooi, die geen tien leeuwen of panters in staat
zouden zijn te breken."
"Is dat waar? Laat ons dan die ijzeren kooi zien! Ik moet mij
overtuigen."
"Ja, ja, de ijzeren kooi laten zien! Wij moeten weten waaraan wij ons te
houden hebben!" riepen twintig, dertig of meer stemmen tegelijk.
De menagerie-eigenaar was een Yankee, en trok dadelijk partij van de
gelegenheid, om met dat algemeene verlangen zijn voordeel te doen.
"Volgaarne, volgaarne," antwoordde hij. "Maar, myladies en gentlemen!
het spreekt vanzelf, dat men de ijzeren kooi niet zien kan zonder te
gelijk den panter te zien, die er in zit. En dáárvoor dient natuurlijk iets
betaald te worden. Om het aantrekkelijke van dat zeldzame schouwspel
te verhoogen, zal ik het dier, terwijl het te kijk is, laten voederen. Ik zal
de plaatsen voor de toeschouwers indeelen in drie rangen: de eerste
rang zal een dollar kosten, de tweede rang een halven dollar, de derde
rang een kwartdollar. Aangezien ik hier louter ladies en echte
gentlemen om mij heen zie, begrijp ik, dat er van tweeden en derden

rang geen gebruik gemaakt zal worden; die twee rangen vervallen
dus--of, is er wellicht iemand op het dek aanwezig, die liever slechts
een halven dollar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 267
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.