De schat in het Zilvermeer | Page 8

Karl Friedrich May
genoegen doen?"
"Ja, een zeer groot genoegen," antwoordde de Duitscher.
"En dat is?"
"Vergun mij, u de hand te drukken, sir! Dat is alles wat ik u verzoek. Als gij mij die eer toestaat, zal ik tevreden van u weggaan, en u niet meer lastig vallen. Maar aan dat oogenblik zal ik met blijdschap denken, zoolang als ik leef."
Men zag aan zijn open blik, en hoorde aan den toon van zijn stem, dat die woorden werkelijk uit zijn hart kwamen. Old Firehand stak hem de rechterhand toe, en vroeg: "Hoe ver wilt gij met deze boot varen?"
"Met deze boot? Slechts tot Fort Gibsen."
"Dat is toch nog een goed eind."
"O, ik moest eigenlijk nog verder. Maar ik vrees, dat gij, de beroemde man, die nog nooit het onderspit heeft gedolven, mij voor een bangerd aanziet."
"Waarom?"
"Omdat ik den dronk van dien zoogenaamden kornel aangenomen heb."
"O neen. Ik kan u niet genoeg lof toezwaaien, dat gij zoo verstandig hebt gehandeld. Maar toen hij vervolgens den Indsman sloeg, nam ik mij voor, hem daarvoor een behoorlijk lesje te geven, zooals ik dan ook gedaan heb."
"Het is te hopen, dat het hem tot waarschuwing zal strekken. Trouwens, als gij hem z���� geraakt hebt, dat hij er een stijven vinger van houdt, is het met hem als Westman gedaan. Maar wat ik van den Roodhuid moet denken, weet ik niet."
"Hoe zoo?"
"Hij heeft zich gedragen als een echte lafaard, en toch, hij scheen volstrekt niet geschrikt, toen het brullen van den panter iedereen met angst vervulde. Dat kan ik maar niet met elkander rijmen."
"O, dat zal ik u gemakkelijk oplossen. Niets is eenvoudiger."
"Kent gij dan den Indiaan?"
"Neen, gezien had ik hem vroeger nooit, maar des te meer had ik van hem gehoord."
"Ook ik heb zijn naam gehoord, toen hij dien uitsprak. Het is een woord, goed om van iemands tong het onmogelijke te vergen."
"Omdat hij zich van zijn moedertaal bediende, ten einde den kornel niet te laten merken met wien hij te doen had. Zijn naam is Nientropan-hawi, zijn zoon heet Nientropan-homosj; dat wil zeggen: de groote beer en de kleine beer."
"Is het mogelijk! Van dien vader en van dien zoon heb ik inderdaad reeds dikwijls gehoord. De Tonkawa zijn ontaard. Maar deze twee Nientropan hebben de krijgszuchtigheid van hun voorvaderen ge?rfd, en dolen in het gebergte en in de prairie rond."
"Ja, het zijn twee kerels van stavast. En nu zult gij waarschijnlijk wel begrijpen, dat zij niet uit lafhartigheid den kornel niet geantwoord hebben, zooals hij eigenlijk verdiend had."
"Een andere Indsman had den kerel dadelijk het licht uitgeblazen."
"Misschien. Maar hebt gij niet opgemerkt, dat de zoon dadelijk onder zijn kleeding naar het mes of den tomahawk greep? Doch toen hij het onbeweeglijke gezicht van zijn vader zag, bedwong hij zich en zag hij er van af dien klap dadelijk te wreken. Ik zeg u, bij die Indsmen is een vluchtige blik voldoende, waar bij ons blanken menigmaal een lange omhaal van woorden noodig is. Van het oogenblik af, toen de kornel den Indiaan in zijn aangezicht sloeg, is zijn dood een besloten zaak. De twee 'beren' zullen zijn spoor volgen, totdat zij hem het licht uitgeblazen hebben. Maar wat ik zeggen wil, gij hebt hem uw naam genoemd, dien ik dadelijk als een Duitschen naam herkende. Wij zijn dus landslieden."
"He, sir! Zijt gij ook een Duitscher?" vroeg Grosser verwonderd.
"O ja, mijn ware naam is Winter. Ook ik vaar nog een goed eind weegs met deze boot mee, zoodat wij nog gelegenheid genoeg zullen hebben om wat langer met elkander te praten."
"Als gij u daartoe verwaardigen wilt, sir! Zal het mij de grootste denkbare eer zijn."
"Geen plichtplegingen, asjeblieft. Ik ben niets meer, dan gij zijt--een Westman, anders niet."
"Ja, maar een generaal is ����k niets meer dan een recruut--namelijk: soldaat."
"Wilt gij u werkelijk bij een recruut vergelijken? Dan zijt gij stellig pas sedert kort in het Westen."
"Nu," hernam de zwartbaard op bescheiden toon, "toch reeds een aardig poosje. Ik heet Thomas Grosser. Den familienaam laten ze hier weg, en van Thomas maken ze bij verkorting Tom; en omdat ik zulk een zwaren, zwarten baard draag, noemen ze mij Zwarte Tom."
"He! Wat zegt gij?" riep Old Firehand uit. "Zijt gij Zwarte Tom, de beroemde rafter (= houtvlotter)?"
"Tom heet ik, rafter ben ik; maar of ik beroemd ben, dat betwijfel ik."
"Dat zijt gij, sir! dat zijt gij--daar geef ik u mijn hand op!"
"Spreek asjeblieft wat zachter, sir!" waarschuwde Tom. "De kornel daar moet mijn naam niet hooren."
"Waarom niet?"
"Omdat hij mij daaraan herkennen zou."
"Hebt gij dan al eens met hem te doen gehad?"
"Een beetje dat zal ik u straks wel vertellen. Kent gij hem niet?"
"Ik zie hem vandaag voor het eerst."
"Nu, bekijk dan zijn baard eens goed, en zijn roode haar; en verneem bovendien, dat zijn naam Brinkley is."
"Wat zegt ge! Dus is hij die roode Brinkley, die over de honderd schanddaden bedreven heeft,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 261
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.