schandelijk genoemd, dat de kapitein er zijn stoomboot toe leende, zulk een allergevaarlijkst roofdier te vervoeren, nu hun de gelegenheid geboden werd, om van dat beest een kijkje te nemen, beschouwden zij het als een welkome afwisseling in de eentonigheid van het langdurende, vervelende verblijf aan boord. Zelfs de kleine geleerde had zijn angst overwonnen, en zag de vertooning met groote belangstelling te gemoet.
De kornel maakte van dien tusschentijd gebruik om aan zijn metgezellen het volgende voorstel te doen: "Luister eens, boys! Ik heb een weddenschap gewonnen, en de tweede heb ik verloren, daar die roode schobberd niet heeft willen drinken. Dat is dus kiet. De derde weddenschap zullen wij niet om drie glazen brandy (= brandewijn) maken, maar om den dollar entree-geld, dien wij betalen moeten. Vindt gij dat goed?"
De anderen namen dat voorstel natuurlijk aan, want de reus zag er niet naar uit, dat hij van bangheid in zijn schulp zou kruipen.
"Nu," sprak de kornel, die zich door het veelvuldige gebruik van brandewijn zeker waande van de overwinning: "Let nu eens op, hoe gauw en gretig die Goliath met mij drinken zal."
Hij liet zijn glas volschenken, en ging daarmede naar den bedoelden persoon. De lichaamsvormen van dien man waren in alle opzichten reusachtig te noemen. Hij was nog langer en breeder van gestalte, dan de man met den zwarten baard, die zich Grosser genoemd had. Hij was zeer stellig geen salonheer, want zijn gelaat was door de zon bruin gebrand; zijn mannelijk schoone wezenstrekken waren fijn geteekend, en zijn blauwe oogen hadden dien eigenaardigen, niet te beschrijven blik, waardoor zich menschen onderscheiden, die op groote vlakten leven, waar de horizon niet eng begrensd is, dus zeevarenden, woestijnbewoners en prairie-mannen. Zijn gelaat was gladgeschoren, hij kon omstreeks veertig jaar oud zijn, en hij droeg een elegant reiskostuum. Wapens zag men niet bij hem. Hij stond bij eenige heeren, met wie hij in een levendig gesprek was over den panter. Ook de kapitein bevond zich onder hen. Die was van de commando-brug afgekomen, om de tentoonstelling van den panter bij te wonen.
Daar kwam de kornel nader, plaatste zich uittartend voor zijn derde vermoedelijke slachtoffer, en zei: "Sir! ik bied u een dronk aan. Ik hoop, dat gij er niets tegen zult hebben, mij als een echte gentleman te zeggen wie gij zijt."
De toegesprokene keek hem met zichtbare bevreemding eens aan, en wendde zich zonder iets te antwoorden weer ter zijde, om het door dien verwaten indringer afgebroken gesprek te vervolgen.
"Pooh!" riep deze uit. "Zijt gij doof, of wilt gij mij met opzet niet hooren? Dit laatste zou ik u niet raden, daar er niet met mij te gekscheren valt, als men weigert met mij te drinken. Ik geef u den goeden raad, een voorbeeld te nemen aan den Indsman."
De dus lastig gevallene haalde de schouders eens op, en vroeg aan den kapitein: "Hebt gij gehoord wat die snaak daar tegen mij zegt?"
"Yes, sir! woord voor woord," gaf de gevraagde met een hoofdknikje ten bescheid.
"Nu, dan zijt gij getuige, dat ik hem niet hier geroepen heb."
"Wat?" schreeuwde de kornel verwoed. "Snaak noemt gij mij? En gij weigert met mij te drinken? Moet het u dan gaan als den Indiaan, dien ik...."
Verder kwam hij niet, want op dat oogenblik ontving hij van den reus zulk een geweldige muilpeer, dat hij ten onderste boven en over den kop duikelde en een eind weegs over het dek rolde. Daar lag hij een oogenblik als versuft, doch toen zich schielijk oprichtende, trok hij zijn mes, en vloog als een razende op den reus aan.
Deze had zijn handen in zijn broekzakken gestoken, en stond daar z���� bedaard, alsof hem niet het minste gevaar dreigde, en de kornel in het geheel niet bestond. Deze brulde op woedenden toon: "Hond! mij een oorveeg? Dat kost bloed, en wel het uwe!"
Verscheidenen der omstanders en ook de kapitein wilden tusschenbeide komen, maar de reus wees hen met een veelzeggend hoofdschudden terug; en toen de kornel hem tot op twee passen afstands genaderd was lichtte hij zijn rechterbeen op, en ontving den aanvaller met zulk een duchtigen schop tegen diens maag, dat de onverlaat andermaal ten onderste boven ging en over het dek rolde.
"Nu hebt gij genoeg; pas nu op voor den derden keer!" riep de goliath dreigend.
Maar de kornel sprong wederom overeind, schoof het mes in zijn gordel, en haalde er, schuimbekkend van woede, een der pistolen uit, om daarmee zijn tegenstander te lijf te gaan. Doch deze trok zijn rechterhand uit zijn broekzak, waarin hij een revolver verborgen had.
"Weg met die pistool!" gebood hij, te gelijk de loop van zijn klein, maar uitmuntend wapen op de rechterhand van zijn aanrander drukkende.
Een--twee--drie schrille maar scherpe knallen--de kornel gaf een gil, en liet de pistool uit zijn hand vallen.
"Ziezoo, snaak!" zei de reus. "Nu zult gij niet gauw weder klappen uitdeelen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.