beneden sprong,
en door de schokken van den eenen muur naar den anderen werd
geworpen. Zoo kwamen we aan de deur; maar toen we naar buiten
wilden, deinsden de voorsten terug, terwijl de anderen van achteren
opdrongen en riepen: "Er uit! er uit!" Op 't zelfde oogenblik hooren we
een donderend geraas; een gedeelte van onzen voorgevel stort op den
grond; misschien een meter van de deur, waardoor wij juist naar buiten
wilden. Eindelijk staan we op het kleine plein voor het huis, en wachten
af, wat gebeuren zal, trillend van angst, blootshoofds, met onze
servetten nog om den hals, in een killen regen.
Het is nu pikdonker, daar het electrisch licht is uitgegaan, maar boven
ons flikkert onophoudelijk de bliksem. Van alle zijden hooren wij
kreten van lieden, die in 't wilde wegvluchten, radeloos van angst,
sommigen in hun hemd, en die schreiende elkander roepen, terwijl
anderen zich op den grond werpen, in de modder en onder luide kreten
God aanroepen om hulp. Daarboven uit klinkt het gejammer der
gewonden, die door hunne vrienden worden weggedragen; de eene
heeft een arm, de andere een been gebroken, en zij gillen van angst
zoowel als van pijn.
Wij zijn nog slechts enkele oogenblikken op straat, en reeds voelen wij
den tweeden schok, even hevig als, zoo niet erger dan de eerste. De
paniek wordt nu onbeschrijfelijk. Wij dringen ons samen midden op het
plein, op het oog den afstand berekenend tusschen ons en de huizen, die
van alle zijden om ons heen vallen en wij moeten ons stijf aan elkander
vasthouden om niet van de been te raken. Bij dezen schok stort een
gedeelte van het magazijn der firma Guérin in [1]. Wij zijn allen
overtuigd, dat we reddeloos verloren zijn; want op de plek waar wij ons
bevinden, was vroeger de zee, en angstig fluisteren wij elkander toe,
dat de zee het verloren terrein zal herwinnen. Eindelijk is de tweede
schok voorbij; ik strijk een lucifer af en zie op mijn horloge; het is
precies vier minuten over acht.
Aan alle kanten breekt thans brand uit, door de lampen die zijn
omgevallen. Tegenover ons, in een blok huizen, dat voor millioenen
waarde bevat, zien wij op de eerste verdieping een klein vlammetje, dat
op dit oogenblik nog met een emmer water zou kunnen worden
gebluscht; snel grijpt de vlam om zich heen en weldra staat het geheele
huis in brand. Eenige dappere brandweerlieden, hier altijd vrijwilligers,
komen met hunne spuiten; maar de buizen der waterleiding zijn
gebroken en alle pogingen blijven vruchteloos. Ik bespeur, dat het gas
in ons huis nog brandt, en ondanks de tegenwerpingen van mijne
vrienden, die mij willen terughouden, ga ik naar boven, draai het licht
uit en kom terug met een armvol regenmantels en overjassen; want de
regen houdt op, maar het is koud geworden.
De stad wordt nu verlicht door den brand en dat is een akelig gezicht.
Elk oogenblik voelen wij nog schokken, die ons opnieuw schrik
aanjagen. Wij halen de banken weg uit eene wandelplaats en brengen
ze midden op het plein, zoodat de vrouwen tenminste kunnen gaan
zitten. Ik zag naar de arme schepsels, die op eene van die banken zaten,
en dat was een droevig schouwspel. Een jong meisje lag met een
bebloed gezicht op den schoot eenere oudere dame, zeker hare moeder.
Naast haar zat eene oude vrouw, gerimpeld en gebogen, die
aanhoudend en hartverscheurend jammerde. Een andere dame, met
strakken blik en verwrongen gelaat, hield krampachtig een kistje vast,
dat zeker kostbaarheden of papieren van waarde bevatte. En aan het
andere einde van de bank zat een jong echtpaar. De vrouw was een paar
dagen geleden bevallen en lag nog ziek te bed op het oogenblik van de
ramp. Zij was half gekleed gevlucht en huiverde van koude, terwijl haar
man te vergeefs trachtte haar te verwarmen en te troosten.
Wij blijven midden op het plein staan en zien de eene na de andere
verbranden van die prachtige, vier verdiepingen hooge gebouwen, die
nog voor weinige oogenblikken bloeiende handelshuizen waren. De
hitte van de vlammen is zoo erg, dat wij genoodzaakt zijn ons achter
onze parapluies te verschuilen om ons gezicht niet te schroeien. Ik zie
achtereenvolgens vier huizen verbranden, waarvan alleen de muren
blijven staan, en nu zijn de vlammen reeds genaderd tot het magazijn
der firma Guérin. Wij vermoeden, dat ook dit verloren is, en ik denk
droevig aan al die opgestapelde koopwaren, die binnen weinige
oogenblikken in de vlammen zullen opgaan. Op dat oogenblik zie ik
den heer Becker, een der compagnons van de firma Guérin, die mij
zoekt, en wij besluiten, te doen wat in ons vermogen is om het huis te
redden. Wij vinden eene brandspuit, die niet werken kan, omdat er geen
water is en de heer Becker belooft de brandweerlieden 1000 piasters,
als
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.