welke twintig de namen dan worden uitgedrukt.)
"Dus namen zich ook al de overigen in het jaar der wereld
1170"--(Welke berekening, ten aanzien van Jareds leeftijd, met den
Hebreeuwschen text gants niet overeenstemt, zoo als men weet dat het
in 't algemeen ook met den Griekschen text van het boek van Mozes
is)--"vrouwen, en begonnen zich met haar te vermengen tot aan den
zondvloed toe: en deze (vrouwen) baarden hun drieërlei menschen. De
eerste soort waren de groote Reuzen; en deze reuzen teelden de
Naphilim, en uit dezen zijn de Elioth geboren. En leerden zich-zelven
en hunne vrouwen kruidmengingen en bezweeringen.
"Het eerst leerde Exaël, de tiende Vorst, zwaarden en pantsers, en alle
soorten van wapentuig maken, en de metalen der aarde en 't goud
bewerken; en daar maakten zy den vrouwen versiersels en geld van. Zij
leerden elkander zich te blanketten en op te schikken, en met kostelijke
gesteenten te schitteren; en daar werd vele godloosheid op aarde
gepleegd, en daar openlijk roem op gedragen." (Voorts wordt de
uitvinding der kunst van tooveren en onttooveren, der sterrenkunst, en
voorzeggingskunst uit sterren, lucht, aarde, en maan, gemeld.)
"Naderhand vingen de Reuzen aan menschenvleesch te eten, en de
menschen begonnen op de aarde te verminderen. Het overig
menschdom riep den Hemel aan over hunne boosheid en verval.
"En als de groote Aartsengelen, Michaël, en Rafaël, en Gabriël, en
Uriël, dit hoorden, zagen zy neêr uit de heiligheid der hemelen, en veel
bloed langs het aardrijk ziende vergieten--traden zy tot God en
spraken:--
"--Het overspelig en bastaardgeslacht der Reuzen overstroomt de aarde,
en zy is vervuld met ongerechtigheid. En ziet! de geesten der
verslagenen roepen luidkeels, en hun kermen is tot de poorten des
hemels geklommen, enz.
"Toen nam de Allerhoogste het woord, en de Alheilige sprak, en zond
Uriël tot den zoon van Lamech, zeggende: Ga naar Noach en zeg hem
in mijnen naam, verberg u-zelven. En maak hem het naderend einde
bekend; dat geheel de aardbodem vergaan zal.--Onderricht den
rechtvaardige, den zoon van Lamech, wat te doen, en zijne ziel zal in 't
leven bewaard worden, en hy zal in der eeuwigheid ontkomen; en uit
hem zal een plant geplant worden, die door alle geslachten in der
eeuwigheid voortduren zal. En hij sprak tot Rafaël: Ga en werp Exaël
met de handen en voeten gebonden in de duisternissen. Ontsluit de
woestijn die in de woestijn Dodoël is, en werp hem daar weg, dat hy
daar voortleve, op scherpe en ruwe steenen gelegen, en met de
duisternissen bedekt.--En tot Gabriël sprak hij: Ga, Gabriël, naar de
Reuzen, naar 't bastaard volk, de kinderen der hoerery, en verdelg de
kinderen der Wachtëngelen door de handen der menschenkinderen.
Doe hen tegen elkander oorlogvoeren ter vernieling; en laat de lengte
hunner dagen tot de dagen hunner vaderen niet reiken.--En tot Michaël
sprak hy: Ga Michaël, bind Semeïxa en alle zijne medestanders, zoo
velen zich door vermenging met de dochteren der menschen besmet, en
haar met hunne onreinheid bezoedeld hebben; en als hunne kinderen
omgekomen zullen zijn, en zy de verdervende straf hunner gruwelen
erkend zullen hebben, zult gy hen, den tijd lang van zeventig geslachten,
in verholen plaatsen der aarde vastgekluisterd houden, tot den dag toe,
die bestemd is om hen te recht te stellen.--En de Reuzen uit geestelijke
en vleeschelijke wezens geboren, zullen op aarde Boze geesten
genoemd worden, en hunne woning zal boven de aarde zijn."
Dit zal volstaan mogen, om te doen blijken, dat de grond dezer Fabel
niet uit mij gesproten is. En het Dichtstuk-zelf zal bewijzen, in hoe
verre ik van deze oude Mythologie (om het dus te noemen) gebruik heb
gemaakt; of, eigenlijker gezegd, aanleiding genomen heb ter ontsluiting
van eene geheel andere, alhoewel daarmede naauw samenhangende
wareldmengeling van door één zwevende wezens van geheel
verschillenden aart. Ook is by my het Reuzengeslacht niet uit eigenlijke
Engelen of ingestelde Wachtgeesten, maar uit menschen, onsterflijke,
doch van een verhevener aart, Engelen nabijkomende, en der Engelen
speelgenooten, met één woord, Paradijsmenschen, gesproten, wier
betrekking tot het vervallen nageslacht van den gemeenen Vader
ongelijkbaar nader is, en aan de Verbeelding (dus koomt het my voor)
minder tegen kan staan: alhoewel ik voor my, niet inzie, hoe, naar een
redelijk begrip van 't gene men geestelijk en lichamelijk noemt, in zijn
aart en wezen, ook zelfs de mogelijkheid der vermenging van geesten
met menschen niet erkend zou mogen, ja moeten worden.
Niemand, verbeelde ik my, zal mij reden afvergen, veel min ter
verantwoording roepen, over de onderstellingen, die ik my aanmatigde
ten aanzien van den staat en gelegenheid van dien eersten en
vernietigden wareldbodem, met het aardsch Paradijs samenhangende,
en rivieren en streken behelzende, waarvan het aandenken by de
benoeming des later ontbloten gronds wel heeft kunnen vernieuwd
worden, maar die met het geheelal van dien bodem vernield en
verbroken zijn. Mijne eigenlijke en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.