De ondergang der Eerste Wareld | Page 7

Willem Bilderdijk
byzondere denkwijze-zelve omtrent
dien vroegeren wareldgrond, stemt reeds op verre na niet overeen met
de Topografie, die ik hier als Dichter vereischt rekende; en hoe zoude
ik haar derhalve buiten dat Dichterlijke doel kunnen of willen
rechtvaardigen? Die zich met my op het grenzenloos meir der Poëzy
inschepen wil, neme in mijn vaartuig, al ware 't een mosselschelp, en
even zoo in den koers dien ik verkies te houden, genoegen, al wilde ik
met de Grieken een zeer veranderlijk en misleidend gestarnte ten gids
nemen. Die beter weet, stappe vrij uit en kieze zich een beter weg;
ziedaar zijn recht, en het mijne!
Na deze herinneringen, vertrouw ik geen verdere voorafspraak of
inleiding noodig te zijn. Indien ik hier iets by wilde voegen, het zou de
versificatie betreffen, die zekerlijk in een Heldendicht ook in hare
mechanic (gelijk men het noemt) vrij verscheiden dient te zijn van den
gewoonlijken daaglijkschen trant, en niet slechts een hooger en fierder
toon, maar daarby ook meer rijkheid, ruimte van omvang, en
afwisseling te hebben, dan eenig ander soort van Poëzy hoegenaamd.
Maar zal men die, in de thands plaats hebbende wanbegrippen omtrent
dit gedeelte der Dichtkunst en de volslagen miskenning harer gronden,
opmerken of onderscheiden? En zou zelfs al wat ik hiervan mocht
willen aanduiden, niet geheel verloren zijn of misverstaan worden, zoo
lang men aan Theoriën vasthoudt, die tegen de gronden tevens van taal,
melodie, en natuurgevoel strijden, en die het gelukkig is dat zy, die er
meê pronken, doorgaands in hun werk-zelf vergeten of over het hoofd
zien? Zoo veel beter is blinde Natuurdrift dan bedorven verstand!
Zekerlijk zoekt men hier ook in een Voorrede geen stelsel van Prozodie,
dat in dit, als in elk Dichtstuk bestaan moet, en dus ook te vinden zijn
voor die de aangeleerde lessen slechts aflegt, en dan onbevooroordeeld

wil opmerken. Echter wenschte ik (kon de wensch slechts iets baten),
dat men by de lezing niet alleen de verscheidenheden van klanken, die
aan ieder der vokalen op zich-zelfs eigen zijn, wel in acht nam, maar
ook inzonderheid mede de scheva, (die in onze taal zoo gemeen is,)
waar zy niet als vokaal geschreven staat, echter gevoelen, zooal niet
hooren, deed, en dus geen trom-len by voorbeeld, geen daaf-rend, geen
herin-ren, geen eig-ne, of een-ge, uitsprak, zoo dat konzonant tegen
konzonant stoot, en er geen de minste zweem meer van 't dactylische of
anapestische (dat onze taal eigenaartig is, en waar al hare
zoetvloeiendheid aan hangt,) overig blijft. En ik zeg even het zelfde ten
aanzien van de eerste persoon in de werkwoorden, ik word, ik bid, ik
spreek, ik zwijg; en dit vooral in de zoogenaamde Toevoegelijke wijze,
als: op dat ik hier niet te veel over hoop haal. De belachlijke en alle taal
verwoestende dolheid, van de ten opzichte van den klank altijd
onvolkomen, en hoe langer hoe meer bedorven schrijfwijze of spelling,
te willen naspreken, heeft (en menigwerven beklaagde ik dit,) oneindig
veel toegebracht om onze heerlijke moederspraak van de haar
eigenaartige kracht, nadruk en welklank te ontzetten, en brengt onze
verzen allengs tot een louter geweld doen aan 't teder echt
Nederlandsch gehoor, dat van ouds nevens het Italiaansche, het meest
zangrig gevoel van alle Europische Natiën had. Wat my betreft; de
Hemel behoede mijne schriften voor Lezers van zulk eenen stempel, en
ik vrees niets zoo zeer, als dat dezen mijn verzen op hunne wijze
welluidend zouden vinden. Ik heb voor omtrent vijftig jaren, die
gemaakte, stijve, en in alles valsche uitspraak zien opkomen en veld
winnen; en het was niet dan onder begunstiging van de Hoogduitsche
domheid en betwetery, dat zy zich vestigde, en met al het overige wat
Holland onthollandschte, samenliep, om het mox daturos progeniem
vitiosiorem by ons in de onvoorbeeldigste kracht te verwezendlijken.
Dat ik in liet stuk van spelling altijd als tusschen het echte taaleigen en
't gebruik dat ik in mijnen tijd vestigen zag, ingeklemd zat, weet ieder.
En ik ben overtuigd, dat eene volmaakte algemeenheid van spellen
even zoo belachlijk en onzinnig is, als een algemeen vaststellen van
eene bepaalde Staatsvorm, stelsel van belasting en dergelijke, welke
alle middelen en geene doeleinden zijn, en dus, in alle opzichten, van
allerlei byzondere en zich zeer ongelijke omstandigheden af moeten
hangen; en die dus, zoodra als zy anders aangemerkt worden, onzinnige

opofferingen zijn van waarheid, van plicht, en van rechten, waaraan
men het heiligst ontzag verschuldigd is, en waar boven men niets op
aard stellen mag. Maar de razerny dezer eeuw was reeds lang, a priori
te willen zien, en dus scheppen, in plaats van, met wijzer tijdvakken, a
posteriori te kennen en in te volgen; en daaruit rees noodwendig, dat
het doel voor het middel moest onderdoen en de zaak-zelve aan het
stelsel ten beste gegeven wierd. De Taal bestaat in geen letterfiguren,
maar in levende klanken; deze
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 66
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.