Die zich met my op het grenzenloos meir der Po?zy inschepen wil, neme in mijn vaartuig, al ware 't een mosselschelp, en even zoo in den koers dien ik verkies te houden, genoegen, al wilde ik met de Grieken een zeer veranderlijk en misleidend gestarnte ten gids nemen. Die beter weet, stappe vrij uit en kieze zich een beter weg; ziedaar zijn recht, en het mijne!
Na deze herinneringen, vertrouw ik geen verdere voorafspraak of inleiding noodig te zijn. Indien ik hier iets by wilde voegen, het zou de versificatie betreffen, die zekerlijk in een Heldendicht ook in hare mechanic (gelijk men het noemt) vrij verscheiden dient te zijn van den gewoonlijken daaglijkschen trant, en niet slechts een hooger en fierder toon, maar daarby ook meer rijkheid, ruimte van omvang, en afwisseling te hebben, dan eenig ander soort van Po?zy hoegenaamd. Maar zal men die, in de thands plaats hebbende wanbegrippen omtrent dit gedeelte der Dichtkunst en de volslagen miskenning harer gronden, opmerken of onderscheiden? En zou zelfs al wat ik hiervan mocht willen aanduiden, niet geheel verloren zijn of misverstaan worden, zoo lang men aan Theori?n vasthoudt, die tegen de gronden tevens van taal, melodie, en natuurgevoel strijden, en die het gelukkig is dat zy, die er meê pronken, doorgaands in hun werk-zelf vergeten of over het hoofd zien? Zoo veel beter is blinde Natuurdrift dan bedorven verstand! Zekerlijk zoekt men hier ook in een Voorrede geen stelsel van Prozodie, dat in dit, als in elk Dichtstuk bestaan moet, en dus ook te vinden zijn voor die de aangeleerde lessen slechts aflegt, en dan onbevooroordeeld wil opmerken. Echter wenschte ik (kon de wensch slechts iets baten), dat men by de lezing niet alleen de verscheidenheden van klanken, die aan ieder der vokalen op zich-zelfs eigen zijn, wel in acht nam, maar ook inzonderheid mede de scheva, (die in onze taal zoo gemeen is,) waar zy niet als vokaal geschreven staat, echter gevoelen, zooal niet hooren, deed, en dus geen trom-len by voorbeeld, geen daaf-rend, geen herin-ren, geen eig-ne, of een-ge, uitsprak, zoo dat konzonant tegen konzonant stoot, en er geen de minste zweem meer van 't dactylische of anapestische (dat onze taal eigenaartig is, en waar al hare zoetvloeiendheid aan hangt,) overig blijft. En ik zeg even het zelfde ten aanzien van de eerste persoon in de werkwoorden, ik word, ik bid, ik spreek, ik zwijg; en dit vooral in de zoogenaamde Toevoegelijke wijze, als: op dat ik hier niet te veel over hoop haal. De belachlijke en alle taal verwoestende dolheid, van de ten opzichte van den klank altijd onvolkomen, en hoe langer hoe meer bedorven schrijfwijze of spelling, te willen naspreken, heeft (en menigwerven beklaagde ik dit,) oneindig veel toegebracht om onze heerlijke moederspraak van de haar eigenaartige kracht, nadruk en welklank te ontzetten, en brengt onze verzen allengs tot een louter geweld doen aan 't teder echt Nederlandsch gehoor, dat van ouds nevens het Italiaansche, het meest zangrig gevoel van alle Europische Nati?n had. Wat my betreft; de Hemel behoede mijne schriften voor Lezers van zulk eenen stempel, en ik vrees niets zoo zeer, als dat dezen mijn verzen op hunne wijze welluidend zouden vinden. Ik heb voor omtrent vijftig jaren, die gemaakte, stijve, en in alles valsche uitspraak zien opkomen en veld winnen; en het was niet dan onder begunstiging van de Hoogduitsche domheid en betwetery, dat zy zich vestigde, en met al het overige wat Holland onthollandschte, samenliep, om het mox daturos progeniem vitiosiorem by ons in de onvoorbeeldigste kracht te verwezendlijken.
Dat ik in liet stuk van spelling altijd als tusschen het echte taaleigen en 't gebruik dat ik in mijnen tijd vestigen zag, ingeklemd zat, weet ieder. En ik ben overtuigd, dat eene volmaakte algemeenheid van spellen even zoo belachlijk en onzinnig is, als een algemeen vaststellen van eene bepaalde Staatsvorm, stelsel van belasting en dergelijke, welke alle middelen en geene doeleinden zijn, en dus, in alle opzichten, van allerlei byzondere en zich zeer ongelijke omstandigheden af moeten hangen; en die dus, zoodra als zy anders aangemerkt worden, onzinnige opofferingen zijn van waarheid, van plicht, en van rechten, waaraan men het heiligst ontzag verschuldigd is, en waar boven men niets op aard stellen mag. Maar de razerny dezer eeuw was reeds lang, a priori te willen zien, en dus scheppen, in plaats van, met wijzer tijdvakken, a posteriori te kennen en in te volgen; en daaruit rees noodwendig, dat het doel voor het middel moest onderdoen en de zaak-zelve aan het stelsel ten beste gegeven wierd. De Taal bestaat in geen letterfiguren, maar in levende klanken; deze te kennen te geven, en dit zoo na mogelijk, is al wat het schrijven beoogt, en de byoogmerken waardoor men iets meer wil, hebben altijd de nadeeligste invloeden gehad. En echter wy kunnen er ons, waar zy
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.