Hollandsche Taalkunde in 't nieuwlings opgericht Instituut van Letteren, Wetenschappen, en Kunsten (ook my helaas! opgeladen) verbond, my eenige maanden tijds, aan 't Dichtstuk, waar van hier de eerste Zangen in 't licht treden, overgaf. Hoe kort het mocht duren, eer de algemeene Overweldiger ons, met den weldadigen en kunstlievenden Lodewijk (wiens heuschheid en goedheid ten opzichte van my, zwakken en uitgeputten grijsaart, nooit wederga had, maar wiens weldaden voor my by de uitkomst in louter jammer verkeerd moesten worden,) met alle welvaart, hoop, en uitzicht, tevens geheel ons Volksbestaan ontnam, weet een ieder; en dat met dezen omkeer van alles, geen gevoel voor my overig bleef, met het voortzetten van zulk een Dichtarbeid bestaanbaar, behoeft geene melding.--Men ontfangt het derhalve, gelijk het toen bestond, en zonder eenige verandering, byvoeging, afdoening, of al wat men beschaving noemt, zoo, gelijk het mij uit de ziel is gevloeid. Men weet, hoe ik veelal over het zoogenaamde beschaven denke. 't Is de oefening, die den dichter volmaken moet, maar geen vormelooze, of anders, misvormde klomp zal in 't Dichterlijke door de beschaving, dat gene worden wat het behoorde te zijn; en het geen, zoodanig als het in de warmte des gevoels uitgestort werd, niet verdient aan het Algemeen aangeboden te worden, zal door geene bewerking beter Po?zy worden. 't Zijn slechts enkele plaatsen, waar eene uitdrukking verbetering toelaat; maar dan nog zal 't eene zeldzaamheid zijn, zoo die plaats zelve, by eene zelfs wezendlijke verbetering, niet (van een anderen kant beschouwd), waarlijk verliest. Die ook zijnen stijl, uitdrukking en versificatie niet volkomen meester is, maar in de gave en zuivere uitstorting van zijn gevoel, door de moeilijkheden van dit zekerlijk oneindig vak van studie te rug wordt gehouden, de zoodanige moet zich nimmer aanmatigen, de hand aan Melpomenes dolk of Calliopes Heldentrompet te slaan. Het is in deze vakken niet dat men zich vormt; men moet ze, om ze in te stappen, reeds meester zijn.
Deze uitdrukking klinkt misschien stout en vermetel, in 't oor van dien gene die my iets meer zou toeschrijven, dan het geen ik hiervoren verklaarde my aangematigd te hebben. Den MOED namelijk van te ondernemen, in hem, die zich-zelven niet ten voorbeeld en wegwijzer opwerpt, maar wien het zijnes ondanks en in wederwil zijner yverigste en aanhoudendste ontschuldigingen, wordt opgelegd. Den zoodanige is niet meer dan goede trouw, wil en vlijt af te vorderen; en hy geeft wat hy vermag, zonder aanmatiging of beschroomdheid. Die den doornbosch druiven afvergt, moet wel de braambezie voor lief nemen; en dezen treft dan ook het verwijt niet, dat zijn vrucht de verwachting te loor stelt.
Het geen hier van het Dichtstuk gegeven wordt, schoon het het ontwerp daar van duidelijk uitdrukt, en vertrouw ik, in levende werking stelt, zal echter aan niemand den gang van het plan verraden, even weinig als de menigte van Epizodes of byverdichtsels die het insluiten moest, en, wier naauwe aaneenschakeling eerst volmaakt in de geheele samenvloeiing mag blijken. Niet licht zal men zich uit dit voorgedeelte een denkbeeld maken van 't geen ik met Segol of zijne Zilfa voor heb; en misschien weinig beter, wat gewichtigen rol de ongelukkige Elpine of haar hooge minnaar te vervullen heeft. Voorbereiding ziet men zekerlijk gemaakt om Noach op te doen treden; maar hoe, blijft voorzeker den lezer een raadsel, zoowel als de algeheele verwikkeling, die van oogenblik tot oogenblik groeien moet, en hare ontknoping in eens bereikt als het oogenblik der verdelging daar is, waarvan het ontzettende met eene duidelijkheid van voorstelling gepaard moet gaan, die geheel de vorming der aarde tot grond heeft, in wier gantsche wording de lezer vooral moet ingelijfd worden. 't Spreekt van zelf, dat er gronden van God- en Geestenleer geopend moeten worden die niet gemeen zijn, maar vrij van alle weêrstrevigheid tegen de Heilige bladeren. Byzondere redenen heb ik gehad, om, ondanks de reeds verregaande weelde en de algemeenheid der kostbare metalen, de zeldzaamheid van het staal, het nog niet invoeren van het gebruik des paards, en dergelijke meer, te onderstellen; waarvan de reden zichzelve al mede in den loop van het Dichtstuk ontdekken zou. Men verge my hier niets van dat alles te verklaren of op te helderen. Tot verstand van dit gedeelte zou het onnoodig; tot verstand van het geheel altijd ongenoegzaam, en zelfs verwarrend zijn, zoo het niet in een geheel uitvoerig verslag van de overige vijftien of zestien boeken die het werk voltooien moesten, ontaardde, en dan zelf een geheel boekdeel vereischen zou. Men houde ook niet elke onderstelling, hier aangenomen, voor meer dan eene Po?etische verziering die door 't Dichtstuk gevorderd scheen, doch den Schrijver-zelven geheel vreemd is. Grootelijks zou men zich bedriegen, indien men uit sommige der hier voorgestelde begrippen tot mijne gevoelens besloot, anders dan voor zoo verr' die gevoelens buiten dien en van elders door mij erkend
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.