De ondergang der Eerste Wareld | Page 3

Willem Bilderdijk
dit alles is het belangrijkst gedeelte van dit Dichtstuk dat gene, dat er de ontknooping van maakt: een Geestverschijning. Die naamlijk van een beschermgeest, die het echt Dichterlijk inzicht van haar gemaal (den nooit op prijs gestelden Van Winter, wiens Monzongo--alleen al de Treurspelen zijner Ega tien--ja honderdmaal opweegt) tegen het door haar aangenomen beginsel dat zy by alle tegenspraak met vrouwelijke geestdrift voorstond, haar opdrong. De voortreffelijkheid intusschen van dit Meesterstuk in schoonheden van detail, en inzonderheid van een Versificatie, die niet genoeg gewaardeerd is geworden, zal aan den waarachtigen kenner altijd verwondering inboezemen, alhoewel iemand hier en daar in den toon-zelf eenige meerdere verheffing mocht wenschen.--Doch dit zelfde wanbegrip heeft zich verspreid, en genoegzaam weet men vrij algemeen niet meer, wat eigenlijk de machine en haar gebruik of aanwending in 't Heldendicht zij.
Wat my betreft: van mijnen vroegsten leeftijd altijd met de Eerste Wareld en hare bevolking zoo wel als met haar verband tot een hoogere, bezig, hing my steeds de bekende plaats uit het boek der Schepping (Gen. VI, 2, 4,) aan, waar de kinderen Gods gezegd worden zich met de dochteren der menschen vermengd, en uit haar de machtigen, de geweldhebbers der aarde, voortgebracht te hebben, die men Reuzen noemde. Al dra vond ik deze plaats 't zij by sommige Kerkvaderen 't zij by Rabbijnen verstaan van onsterfelijk kroost van onzen eersten Vader, door hem, vóór zijn jammerlijken afval, in Eden geteeld; en het denkbeeld dat dezen als Erfgenamen van den zaligen lusthof door de uitgebannene Aartsouders verbeurd, aan hun Nageslacht deel in die zaligheid wenschten, kwam mij eene even natuurlijke onderstelling voor, als een poging van deze Geweldigen zelven, zoo fier op hunne Vaderlijke afkomst als op hun meerderheid van krachten en moed, om het ook voor hun gesloten Paradijs te herwinnen. Met één woord, ik vond er de Heidensche Fabel der Hemelbestormeren in, en niets was natuurlijker, dan dat zich met de uitdelging van geheel een menschdom dat zich dezen verwaten aterlingen onderworpen had, de vernieling des vroegeren aardbodems en de losmaking van het Zalig Eden, daar eerst meê verbonden, onderling als tot een enkel tafereel voor mij vereenigde. Ik zag sedert de zelfde wijze van beschouwing elders of aangenomen, of met ten minste schijnbare gronden gestaafd of verdedigd; en zie daar 't onderwerp, dat my boven alle andere, niet slechts in innerlijk belang en gewicht der gebeurtenis zoo wel als door rechtstreeksche betrekking tot elk onzer, maar ook door een waarlijk Dichterlijken aart, kleur, en houding, scheen uit te teekenen! Ruim boven alle mate was my hier het Tooneel; vrij, de omkleeding zoowel als de stoffeering; en de rijkdom van toestel zoo onbekrompen als hy gewenscht kon worden! Verscheidenheid van wezens in overvloed, kwam hier by: Geestelijke van allen aart, menschen van gewone en tevens van buitengewone natuur en voorrechten; goede en kwade Engelen; en boven al, een geslacht van onvervallen Paradijsmenschen in Adams staat vóór den val, en nog in die verhevene stand en eigenschappen waar hij uit verviel; treffend uit den aart voor al wie zich aan hen verwant kan gevoelen! en deze allen door de naauwste betrekkingen aan elkander verbonden. Verscheidenheid, zeg ik, en menigvuldigheid van die allen, in éénheid van Schepping, van aan- en grondlage, vereenigd, en waarin de persoonlijkheid, karakters, belangen en uitzichten zich zoo verre verdeelden, als men aan gevoel en verbeelding slechts zou willen toegeven; doch allen in het groote punt samenvloeiende, dat het voorwerp des Heldendichts maakte!--Kon een zoodanig veld, een zoodanige stof, ophouden my voor oogen te blijven zweven, na dat zy zich eenmaal had aangeboden?
Geen wonder derhalve, wanneer 't, by eene algemeen bedoelde herlevendiging (of, wil men, herschepping) van den Nationalen Geest en Letteren, Kunsten, en Wetenschap, en den blijden morgenkreet van een nieuwen dag, my tot plicht werd, my midden in mijnen vervallen toestand, als door eene tooverkracht te verheffen om aan den toegang des Hollandschen Zangbergs, als ware 't, de nog ongevormde of platgetreden sporen te openen, en (meer dan les en aanwijzing) het voorbeeld van den moed te geven, vereischt om hem op te streven: geen wonder, zeg ik, wanneer ik, onafgeschrikt door den omvang des onoverzienbaren arbeids, (ook zelfs zoo ik niet dan ten deele aan 't my gegeven vertrouwen beandwoorden wilde;) my in de verschillende vakken der Dichtkunst verdeelen moest, op een wijs als bekend is, ook om een stouten greep in 't ontzachlijke vak des Heldendichts te doen, mij zoodanig onderwerp voorstelde, als waarvan de rijkheid onuitputtelijk, en 't belang voor mijn hart-zelf ongelijkbaar was, en dat mijn geheele gevoel kon vervullen, en, om het dus uit te drukken, van alle kanten op eens en gelijkelijk aandoen.
Het was dan ook in het jaar 1809, wanneer ik mijne proeven van Tooneelpo?zy in het licht had gegeven, dat ik, alhoewel onder de drukke bezigheden, waartoe my 't vak der
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 65
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.