De omwenteling van 1830 | Page 3

Hendrik Conscience
einde eene plaats te midden der velden, de Groene Hoek genaamd, ongeveer een kwartuurs van de Borgerhoutsche Poort gelegen. Die streek, waar men nu, ten gevolge van het openen der ijzeren banen, vele huizen heeft gebouwd, was alsdan zeer eenzaam. De vader bouwde daar een soort van kluis, te midden van eenen grooten tuin, en bracht er zijne woning over. Daar leefden zijne zonen in eene schier volstrekte afgezonderdheid. Hun vader was dikwijls afwezig en soms vele dagen op reis voor zaken van zijnen handel, dien hij nog niet had verlaten. Hendrick Conscience en zijn broeder verdeelden onder elkander den arbeid van de huishouding en van den hofbouw. Slechts elken Zaterdag kwam eene oude vrouw hunne taak verlichten en het grove werk der week afdoen. Wat de eigenlijke opvoeding der beide jongens betreft, daarvan was geen spraak meer. "God en de Natuur," zegt Conscience zelf, "werden voortaan onze eenige meesters."
Op deze wijze verliepen er drie jaren, drie jaren van eenzaamheid en droomerij, gedurende dewelke Hendrik, van alle speelgenooten verwijderd, niets meer had om zijnen geest bezig te houden dan het gezicht der werken Gods. Laten wij hem zelven den invloed beschrijven, door dit prachtig schouwspel op zijn gemoed uitgeoefend.
"Het is d����r, in de kluis ten Groenen Hoek," zegt hij, "dat in mij een innig gevoel der natuurschoonheid ontstond. Toen ik, bij het aanbreken der Lente, voor de eerste maal er ontwaakte, was alles, wat mij omringde, geheel nieuw voor mij. Ik voelde de zoele lucht mij in de longen dringen; ik zag de dauwdruppelen in het hart der bloemen glinsteren, het zonnelicht tusschen de kruiden spelen, de zingende vogelen in het geboomte dartelen, duizende diertjes onder mijne oogen wemelen.... Ik hoorde den nachtegaal zijne liefelijke tonen gorgelen, het morgenlied van mindere zangers door de ruimte galmen, het gesnor der werkzame honigbij aan mijne ooren dommelen... Alles, alles rond mij zong en juichte van levensblijheid, onder eenen blauwen hemel, zoo breed als mijne gansche wereld en zoo onpeilbaar diep als de oneindigheid zelve!
"Dit aangrijpend schouwspel, de stilte die mij omringde, de eenzaamheid waarin ik leefde, deden eenen machtigen indruk op mijnen geest; en nu werd ik in de volle beteekenis des woords een droomer. Ik sleet mijn leven in eene altijddurende mijmerij, en er ontstond tusschen mij en de schepsels, die rond mij groeiden en leefden, een soort van onuitlegbare samenneiging als waren planten en dieren voor mij gezellen en vrienden geweest, die bewustheid hadden van mijne tegenwoordigheid en van mijne liefde.....
"Bij zulke beschouwingen zag ik meer in de natuur dan zij werkelijk bevat, en zij kreeg voor mij, boven hare ware schoonheid nog al de pracht, haar door eene geestdriftige verbeelding bijgezet. Een gevoel van eerbiedige bewondering voor het werk des Scheppers groeide in mij, en niet zelden hief ik den ontstelden blik in de hoogte, om dankbaar op tezien tot Hem, die alles heeft gemaakt."
Men herkent aan deze woorden des schrijvers de bron, waaraan hij heeft geput tot het opstellen van het schoone werk Eenige bladzijden uit het boek der natuur. Het is inderdaad gedurende zijn verblijf in de kluis ten Groenen Hoek, dat Conscience den grijsaard heeft ontmoet, wiens zoet en indrukwekkend beeld zijn gansche werk beheerscht en, met de po?zie der verbeelding, het tevens de bekoorlijkheid der waarheid bijzet.
Hendrik leefde te midden dezer indrukken tot op zijn veertiende jaar.
Op dit tijdstip werd de toestand van het huisgezin door eene gewichtige gebeurtenis veranderd. Vader Conscience werd zijne lange eenzaamheid moede, ging een tweede huwelijk aan, ofschoon hij reeds zijn zeven en veertigste jaar had bereikt, verkocht de Muis ten Groenen Hoek, en ging zich metterwoon te Borgerhout, eene gemeente bij Antwerpen, vestigen. Zijne nieuwe echtgenoote was eene jonge vrouw van vijf en twintig jaar, goed en eenvoudig van harte, en die, volgens wat Conscience zegt, voorzag, dat God haar kinderen zou verleenen. Haar vooruitzicht verwezenlijkte zich inderdaad: haar werden beurtelings negen kinderen geschonken. Bij den spoedigen aangroei des huisgezins begon zij, als eene zorgvuldige moeder, de strengste spaarzaamheid in te voeren, en eischte, dat de beide jongens, die nu groot genoeg waren om een beroep of ambacht te leeren, wierden opgeleid, om zoohaast mogelijk hunnen eigen kost te kunnen verdienen, zooals men zegt. In eenen geheimen raad, waarin naar gewoonte de belanghebbenden niet werden geroepen, besliste men dat de oudste, die geleerd was, onderwijzer zou worden, en de tweede, die struisch en sterk was, schrijnwerker.
Er was alsdan in het voorgeborchte Borgerhout eene school, welke onder de leiding van M. Verkammen, een man, dien Conscience met dankbaarheid noemt, voor geene van de beste scholen der stad moest achteruitstaan. De jonge Hendrik werd er heengezonden, eerst als leerling; maar welhaast werd hij er hulponderwijzer voor de mindere klassen. M. Verkammen nam belang in zijnen veelbelovenden leerling en gaf hem les in het Engelsch, met zulk goed gevolg, dat Hendrik zich
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.